voorbeeld negatieve externe effecten
Een regionale luchthaven in Vlaanderen. Dertig jaar geleden werden er de eerste Boeings enthousiast verwelkomd. Iedereen kwam naar buiten gesneld om een laag overvliegend toestel te bewonderen. Vandaag is het anders. De luchthaven groeit. Twintig luchtvaartmaatschappijen brengen je naar een zonnige bestemming rond de Middellandse Zee. Naast de twintig producenten zijn er op de reismarkt duizenden reislustigen.
In de beginsituatie worden er 3000 vluchten verhandeld aan een prijs van 200 EUR per vlucht. De welvaart die dan tot stand komt op deze markt noemen we welvaart 1.
Indien de ondernemingen zouden rekening houden met de externe effecten (kosten) die gepaard gaan met hun productie, zouden ze produceren volgens. Er worden dan 2500 vluchten verhandeld aan 250 EUR per vlucht. We berekenen opnieuw de welvaart in deze situatie (= welvaart 2).
Opgelet, het aanbod is niet echt verschoven van tot A2. A2 is slechts een “hypothetisch aanbod”. Indien men zou rekening houden met de teweeg gebrachte externe kosten zou men produceren volgens dit aanbod en dus aan een prijs van 250 EUR met een verhandelde hoeveelheid van 2500 vluchten. Het aanbod waar we moeten rekening mee houden om het producentensurplus te berekenen blijft echter wel! Dit aanbod weerspiegelt de interne kosten van de producenten en geeft weer welke prijs de producenten minimaal wensen te ontvangen opdat ze een bepaalde hoeveelheid zouden aanbieden.
We zien dat in deze situatie de welvaart toegenomen is met 18.750 EUR. Dit bedrag noemen we de verliesdriehoek of deadweight loss. Dit is de welvaart die we mislopen indien ondernemingen geen rekening houden met externe effecten (dus produceren zoals in situatie 1). Grafisch komt dit overeen met driehoek EHB. In situatie 2 is de som van het CS en PS afgenomen met driehoek EBI, maar hebben we minder vervuiling nl. parallellogram EHBI.
Situatie 2 is de Pareto-optimale situatie voor deze markt. Meer of minder dan 2500 vluchten levert steeds een kleinere maatschappelijke welvaart op. Vandaar dat we spreken van een optimale vervuiling of maatschappelijk aanvaardbare vervuiling, nl. deze vervuiling of externe kosten in het Pareto-optimale punt.
Indien men meer dan 2500 vluchten produceert is de extra vervuiling (door deze extra vluchten) steeds groter dan de extra welvaart aan CS en PS (door deze extra vluchten), waardoor de welvaart daalt. Produceert men minder dan 2500 vluchten is de daling van vervuiling (door de daling van het aantal vluchten) steeds kleiner dan de daling van de welvaart aan CS en PS (door de daling van het aantal vluchten), waardoor de welvaart eveneens daalt.
Spontaan zullen ondernemingen echter geen rekening houden met hun externe kosten, dus hier heeft de overheid de taak om ervoor te zorgen dat de markt in haar Pareto-optimale situatie terecht komt. De (vrije) marktwerking faalt hier om spontaan tot de best mogelijke situatie te komen.
voorbeeld positieve externe effecten
Dit is de marktsituatie voor toponderwijs in een privéschool:
Goed opgeleide mensen betekenen een positief extern effect voor de maatschappij. Die wordt er beter van, want beter opgeleide mensen betekenen een goed management, een goed bestuur enz. Veronderstel dat dat voordeel 1 000 euro per student bedraagt en de grafiek leerde ons net dat er nu 50 000 studenten actief zijn.
Gegeven zijn vraag en aanbod met betrekking tot onderwijs in een privé-school. De prijs die tot stand komt bedraagt 2 000 EUR per student en 50 000 studenten genieten onderwijs. Gegeven is dat de positieve externe effecten die gepaard gaan met een goede opleiding 1 000 EUR per student bedragen. Dit betekent dat de positieve externe effecten 50 000 000 EUR bedragen (50 000 studenten).
De overheid geeft per potentiële student 1 000 EUR studietoelage aan de privéschool. Hierdoor verschuift het aanbod van A tot A’. Nu volgen er 75 000 studenten les en daalt de evenwichtsprijs tot 1 500 EUR per student.
We berekenen opnieuw de welvaart op deze markt na het toekennen van de studietoelage.
Door tussenkomst van de overheid vergroot de welvaart voor de maatschappij (is in tegenspraak met theorie van Adam Smith). Grafisch komt deze welvaartstoename overeen met driehoek FAJ. We noemen dit een verliesdriehoek of deadweight loss, nl. de welvaart die we verliezen ten opzichte van de situatie waarin de overheid een studietoelage toekent die per eenheid gelijk is aan de positieve baten die per eenheid wordt gegenereerd.