OV1 – Overheidsinterventies op competitieve markten
Waarom grijpt de overheid in op competitieve markten?
Het marktevenwicht wordt gevormd door het samenspel van vraag en aanbod. Voor sommige producten leidt dit tot een te lage of te hoge prijs. Maar evengoed kunnen er te veel of te weinig goederen verhandeld worden. In deze gevallen zal de overheid willen tussenkomen met een maatregel. De vraag is dan welke impact die maatregel zal hebben op de welvaart…
Maximumprijzen
De overheid zal een maximumprijs instellen die lager is dan de marktprijs om goederen beschikbaar te maken voor zoveel mogelijk consumenten. Meestal gaat het om basisproducten. Zo’n maximumprijs leidt tot welvaartsverlies tegenover de situatie zonder maximumprijs. Dat betekent dat we ons niet meer bevinden in een welvaartsoptimum.
Maar het opleggen van een maximumprijs geeft problemen:
- Een maximumprijs leidt tot een vraagoverschot. De vraag is groter dan het aanbod en de markt is niet meer in evenwicht. Door de vraagoverschot zien we dat er te weinig producten kunnen aangeboden worden voor het aantal vragers. Er zou een parallelle markt (een zwarte markt) kunnen ontstaan.
- Omdat de marktprijs nu lager ligt dan het oorspronkelijk marktevenwicht, zouden producenten hun kwaliteit kunnen laten dalen als reactie hierop.
- Omdat de maximumprijs de markt uit het welvaartsoptimum duwt, ontstaat er welvaartsverlies voor de maatschappij. De markt bevindt zich niet meer in het Pareto-optimum.
De overheid kan via twee oplossingen proberen om het vraagoverschot weg te werken.
- De vraag afremmen: Hierdoor zal de maximumprijs de nieuwe evenwichtsprijs worden, tegen een gelijke evenwichtshoeveelheid. Dat impliceert dat de welvaart kleiner zal worden.
- Het aanbod stimuleren: Hierdoor zal de maximumprijs de nieuwe evenwichtsprijs worden, tegen een hogere evenwichtshoeveelheid. De welvaart zal opnieuw toenemen. Opgelet: we houden hier geen rekening met de kostprijs om het aanbod te stimuleren (door bv. een subsidie).
Minimumprijzen
De overheid zal een minimumprijs instellen die hoger is dan de marktprijs om een minimale vergoeding te garanderen voor de producenten. Zo’n minimumprijs leidt tot welvaartsverlies tegenover de situatie zonder minimumprijs. Dat betekent dat we ons niet meer bevinden in een welvaartsoptimum.
Er ontstaat bij zo’n minimumprijs ook een aanbodoverschot. Dan bestaan er 3 oplossingen om dit aanbodoverschot weg te werken.
- De vraag stimuleren: Hierdoor zal de minimumprijs de nieuwe evenwichtsprijs worden, tegen een hogere evenwichtshoeveelheid. De welvaart zal opnieuw toenemen. Opgelet: we houden hier geen rekening met de kostprijs om de vraag te stimuleren.
- Het aanbod afremmen: Hierdoor zal de minimumprijs de nieuwe evenwichtsprijs worden, tegen een gelijke evenwichtshoeveelheid. Dat impliceert dat de welvaart kleiner zal worden. Opgelet: we houden hier geen rekening met de opbrengst die de overheid verdient door bv. een belasting te heffen.
- Het aanbodoverschot opkopen: Bij de minimumprijs ontstaat er een aanbodoverschot. De overheid zou dit overschot kunnen opkopen, wat het producentensurplus doet stijgen. De kostprijs van het opkopen zal de welvaart opnieuw doen dalen.
Productiequota
Een productiequotum of een hoeveelheidsbeperking wordt door de overheid ingevoerd om het verbruik van een product te beperken. Er wordt als het ware een schaarste van het product gecreëerd.
Welk effect heeft dat nu op de prijsvorming en op de welvaart? Volg het voorbeeld van de markt van energiedrankjes mee in volgend filmpje.
Het opleggen van een quotum zorgt voor het ontstaan van een prijskloof (price-gap): een verschil tussen de prijs die de vragers willen betalen bij een bepaalde hoeveelheid en de prijs die de aanbieders willen krijgen bij diezelfde hoeveelheid. De prijs bij een productiequotum ligt een stuk hoger dan de normale marktprijs. De kopers die een prijs wilden betalen tussen de prijs bij een productiequotum en de marktprijs vallen dus uit de boot.
De overheid heeft na het opleggen van een quotum problemen:
- De prijs wordt bij een productiequotum opgedreven, maar de verhandelde hoeveelheid daalt tegenover het oorspronkelijke marktevenwicht. Dat zou kunnen zorgen voor een parallelle markt.
- Omdat het aantal producten op de markt wordt beperkt, moet ook bekeken worden welke aanbieders het product op de markt mogen brengen. De toestemming om te mogen verkopen zou kunnen verdeeld worden over de beschikbare aanbieders, maar kan ook geveild worden door de overheid.
- Het productiequotum duwt de markt uit het welvaartsoptimum, waardoor de maatschappij welvaartsverlies lijdt. Het totale surplus is gedaald.
Belastingen
Een belasting is een geldsom die door de overheid aan de producenten wordt opgelegd, maar deels zal doorgerekend worden aan de consumenten. De overheid zal dit doen om schadelijke producten te beperken op de markt. Worden de producten toch op de markt gebracht, dan zal er een extra prijs voor betaald worden. Een belasting doet de kostprijs van de producent stijgen, en zal bijgevolg een verschuiving naar links van de aanbodcurve impliceren. Er zal minder geproduceerd worden en de marktprijs zal hoger liggen.
Maar wat is nu het effect op de welvaart? In volgend filmpje bekijken we de markt van de verjaardagstaarten waar een belasting zal geheven worden.
Een belasting heeft een prijsverhogend effect voor de consument, maar een deel van de belasting wordt afgewenteld op de producent. Beide partijen dragen een deel van de last. Het gevolg van het opleggen van een belasting voor consumenten en producenten hangt af van de prijselasticiteit van vraag en aanbod. De overheid verkrijgt wel een opbrengst door een belasting in te voeren.
Een belasting brengt welvaartsverlies met zich mee voor de maatschappij. Toch zal de maatschappij ook een voordeel ervaren, want de opbrengst voor overheid moet bij de welvaart geteld worden. Toch zal het totale surplus (consumentensurplus + producentensurplus + opbrengst overheid) kleiner zijn dan voorheen.
Subsidies
Een subsidie is een geldsom die door de overheid aan de producenten wordt gegeven. Daardoor kunnen de producenten tegen een lagere kostprijs produceren. Dit zal de aanbodcurve beïnvloeden. Er zal meer aangeboden worden. Bijgevolg zal de marktprijs ook een stukje lager liggen.
In volgend filmpje wordt op de markt van de duurzaam geteelde kersen een subsidie toegekend. Welk effect heeft dit op de prijsvorming en de welvaart?
De subsidie komt niet alleen via een prijsverlaging ten goede aan de consument. Ook de producent steekt een deel op zak. Beide partijen kunnen een deel van het voordeel meepikken. De prijs daalt niet met het hele bedrag van de subsidie. De subsidie is een kost voor de overheid.
Een subsidie brengt welvaartsverlies met zich mee voor de maatschappij. Naast het consumenten en producentensurplus, die toegenomen zijn door een grotere verhandelde hoeveelheid, moet ook rekening gehouden worden met de kost van de overheid. Wanneer die in rekening gebracht wordt, zal het totale surplus (consumentensurplus + producentensurplus – kost overheid) kleiner zijn dan voorheen.
OV2 – Externe effecten
Waarom moet de overheid bijsturen op de markt wanneer er zich externe effecten voordoen?
Het evenwicht op de markt ontstaat door een samenspel van vragers en aanbieders (consumenten en producenten). Meer nog, het evenwicht wordt bereikt wanneer de welvaart voor de maatschappij maximaal is. Dat is de Pareto-optimale situatie. Toch zal de overheid soms kiezen om tussen te komen op de markt. Wanneer ze dat doet, verliest de maatschappij altijd wat welvaart tegenover de situatie waar de markt volledig vrijgelaten wordt.
In sommige gevallen zal het vrijlaten van de marktwerking niet leiden tot een Pareto-optimale situatie voor de maatschappij in haar geheel. Dat is het geval wanneer er externe effecten optreden.
Onder externe effecten (of externaliteiten) verstaan we effecten die het gevolg zijn van de productie van goederen/diensten, maar die onbedoeld zijn door de producent. We onderscheiden positieve externe effecten (externe opbrengsten of baten) en negatieve externe effecten (externe kosten). Met deze externe effecten van productie en consumptie wordt (vaak) geen rekening gehouden en deze zijn (meestal) niet in de prijzen van de producten opgenomen, maar beïnvloeden wel de welvaart.
Zo komen er bij de productie van elektriciteit uit een verouderde bruinkoolcentrale zwavelgassen vrij, wat zure regen veroorzaakt. De zure regen tast de gevels van huizen aan. Herstel van de schade komt voor rekening van de huizenbezitters en niet voor rekening van de centrale. Deze externe kosten zijn vaak niet verwerkt in de elektriciteitsprijs. Wanneer een bedrijf zich vestigt in een gebied waar eerder gevestigde ondernemingen voor een goede infrastructuur en geschoolde arbeid hebben gezorgd, profiteert dit bedrijf van deze externe baten zonder hiervoor te hoeven betalen.
Wanneer externe effecten optreden, zullen we niet altijd terecht komen in de best mogelijke situatie. We zeggen dat de (vrije) marktwerking hier faalt. Hier heeft de overheid de taak om deze (negatieve) externe effecten te internaliseren. Bij marktfalen komen we zonder overheidsinterventie niet in de Pareto-optimale situatie terecht.
Twee concrete voorbeelden vind je hier.
Asymmetrische informatie
Als één van de partijen binnen een transactie over meer informatie beschikt dan een andere partij, is er sprake van asymmetrische informatie. Deze informatieachterstand wegwerken, kosten geld, en dat zorgt voor welvaartsverlies in de maatschappij. De onzekerheid die ontstaat tussen de partijen, kan zorgen voor marktfalen. Daarvoor verwijzen we naar het experiment ‘Lemons market’.
OV3 – Antitrustbeleid
Waarom is het antitrustbeleid een goede overheidstussenkomst?
Concurrentie is goed voor de welvaart. Een competitieve markt levert betere kwaliteit en lagere prijzen. De overheid moet controleren of de ondernemingen het spel van de concurrentie eerlijk spelen. In België is de Belgische Mededingingsautoriteit actief.
Voor de EU heeft de Europese Commissie regels opgesteld:
- Afspraken maken over de prijs van bepaalde goederen of om de markt onder elkaar te verdelen, is verboden.
- Ondernemingen met een machtspositie mogen hier geen misbruik van maken om de concurrentie verder uit te schakelen.
- Grote ondernemingen mogen de zwakkere onderhandelingspositie van kleinere afnemers en leveranciers niet uitbuiten om hen onredelijke beperkingen op te leggen.
Samenwerkingsvormen die in het voordeel zijn van de consument zijn wel toegelaten. Kleinere ondernemingen die willen samenwerken om beter te kunnen concurreren met grote ondernemingen, mogen dat. Maar ook grote ondernemingen kunnen samenwerken in het voordeel van de consument.
De EU kan ook fusies tussen grote ondernemingen of de overname van een onderneming verbieden wanneer de fusieonderneming op de markt een machtspositie zou verwerven.
Op wereldvlak kijken het International Competition Network en de OESO toe of de spelregels van de competitie gevolgd worden.
Uit het bovenstaande kun je afleiden wat met antitrustbeleid wordt bedoeld. Met het antitrustbeleid probeert een overheid het mededingingsrecht te regelen. Dit beleid bestaat uit het verbieden van kartelvorming die nadelig is voor de concurrentie en de consument, het verbod op misbruik van machtspositie en het toezicht op fusies.
OV4 – Publieke goederen
Waarom zal de overheid zelf goederen (en diensten) op de markt brengen?
Naast de goederen en diensten die door de ondernemingen geproduceerd en op de markt gebracht worden, kunnen we ook de publieke goederen onderscheiden. Deze goederen en diensten worden door de overheid op de markt gebracht. Waarom?
Ten eerste zijn publieke goederen niet-uitsluitbaar. Mensen kunnen niet belet worden om een publiek goed te gebruiken. Zo kan je niemand uitsluiten om van de straatverlichting te genieten als de dienst eenmaal geproduceerd wordt.
Ten tweede speelt het niet-rivaliserend karakter van een publiek goed een grote rol. Bij een publiek goed zijn de bijkomende kosten om het goed aan te bieden, nul. Als er een nieuwe inwoner bijkomt, kan die onmiddellijk genieten van de straatverlichting, zonder dat het de overheid iets extra kost.
We onderscheiden dan ook vier soorten goederen:
- private goederen: uitsluitbaar en rivaliserend
- zuiver publieke goederen: niet-uitsluitbaar en niet-rivaliserend
- clubgoederen: uitsluitbaar en niet-rivaliserend
- gemeenschappelijke goederen: niet-uitsluitbaar en rivaliserend
Een zuiver publiek goed is dus niet-uitsluitbaar én niet-rivaliserend. Dat zorgt wel voor een vrijbuitersprobleem. Een vrijbuiter is iemand die zich niet aan de regels houdt, die de vruchten wil plukken zonder ervoor te betalen. Vrijbuiters genieten van een dienst omdat men hen niet kan uitsluiten en betalen er dus niet voor. Hun niet-betalen verandert niets aan de dienstverlening die de wel-betalers krijgen.
Dat is de voornaamste reden waarom de overheid de productie van publieke goederen voor haar rekening neemt. Ondernemingen zullen niet geïnteresseerd zijn door het vrijbuitersprobleem. De overheid gebruikt voor de productie belastinggeld. Daarnaast zijn er ook nog sociale, praktische en maatschappelijke overwegingen waarom de overheid de publieke goederen aanbiedt.