experiment: monopolie

Een monopolie is een marktvorm die zich aan het andere uiterste van het spectrum bevindt, tegenover de volkomen concurrentie.

Het volgende experiment kan gebruikt worden als inleiding om de prijsvorming in deze marktvorm te kaderen. Het zal de leerlingen opvallen dat dezelfde principes gebruikt worden, maar doordat de monopolist de enige aanbieder is, de markt er toch wat anders uitziet.

Voorbereiding: Verdeel de klas in 5 groepen. Elke groep is een monopolist op een eigen markt. Elke groep krijgt een blanco grafiek en enkele basisgegevens (zie ook hieronder). Indien gewenst kan het experiment ook met elke leerling apart uitgevoerd worden.

Verloop:

Laat elk groepje de prijscurve tekenen op de blanco grafiek, o.b.v. het functievoorschrift. Wanneer ze de prijscurve tekenen, is duidelijk dat het maximaal te produceren aantal stuks gelijk is aan 400 eenheden. Dat is ook gegeven, maar nu kan dat ook afgeleid worden uit de grafiek.

Ze kunnen dus zeer veel produceren, maar stel dat ze zich bevinden op een markt van volkomen concurrentie, kunnen ze slechts 200 eenheden produceren (bepaald door het marktevenwicht).

Het is ook gegeven dat de gemiddelde totale kosten én de marginale kosten constant zijn en 100 EUR bedragen. Ook deze curve moet door elk groepje getekend worden.

Zoals elke onderneming, en zeker elke monopolist, streven ze elk naar winstmaximalisatie.

Laat de leerlingen gedurende enkele rondes nadenken over hun optimale productiegrootte (winstmaximalisatie). Je hoeft de resultaten van de verschillende groepen niet te tonen. Doe je dit wel, dan zal het juiste resultaat sneller behaald worden.

Na elke (foutieve) poging kan het groepje bijgestuurd worden door hun redenering bij te sturen (zie hieronder).

De optimale productiegrootte bedraagt 100 eenheden (MO = MK). Daar hoort een prijs van 150 EUR bij. Dat levert dan een maximale winst van 5 000 EUR op.

Redeneringen:

De optimale productiegrootte van de monopolist ligt lager dan die van de volkomen concurrent. Daartegenover staat een hogere prijs.

De leerlingen krijgen nog geen MO-curve, waarmee ze exact de optimale productiegrootte moeten bepalen. Na een herhaling van het producentengedrag (volkomen concurrentie) zouden ze tot deze conclusie kunnen komen.

De MO-curve kan berekend worden door de afgeleide te berekenen van de TO-functie (die dan weer kan berekend worden door de GO-functie te vermenigvuldigen met de hoeveelheid). Deze redenering kan gekoppeld worden aan het vak wiskunde (MO = -1.q + 200).

Veel succes!

gebaseerd op materiaal van http://economielokaal.nl