THEMA 4 – Volkomen competitieve markten

OV1 – De werking van een competitieve markt

Hoe wordt de prijs gevormd op een competitieve markt? 

Producentengedrag

Om te produceren moeten er productiefactoren, zoals natuur, arbeid en kapitaal, ingeschakeld worden.
▪ natuur : alle natuurlijke hulpbronnen zoals grond, zonlicht, ertsen,…
▪ arbeid : productieve prestaties van arbeiders, bedienden en ondernemers.
▪ kapitaal : eerder vervaardigde hulpmiddelen nodig voor de productie zoals machines, gebouwen, …

Het inschakelen van deze productiefactoren brengt kosten met zich mee. Deze kosten kunnen we verdelen in vaste en variabele kosten. Het is belangrijk voor de producent te weten wat er met de kosten gebeurt als hij de productie uitbreidt of inkrimpt.

Elke producent heeft als doel winst te maken. Hij streeft ernaar de verkoop van goederen zo te regelen, dat de opbrengsten hoger zijn dan de kosten. Dan wordt er winst gemaakt.

Maar… er wordt niet altijd winst gemaakt. Alles hangt af van de marktprijs en het verloop van de kostenstructuur. Het filmpje hieronder geeft 5 situaties weer waarin de onderneming zich kan bevinden.

Vraag en aanbod

Het aanbod geeft weer wat de aanbieders of verkopers willen verkopen bij diverse prijzen. Het aanbod toont dus de relatie tussen de prijs en de aangeboden hoeveelheid. De aanbodcurve verloopt stijgend, wegens het positieve verband tussen prijs en aangeboden hoeveelheid.

Als enkel de prijs verandert en alle andere factoren die invloed hebben op de aangeboden hoeveelheid (zoals het weer) constant blijven, zal de aangeboden hoeveelheid toenemen bij een prijsstijging. Het omgekeerde geldt bij een prijsdaling. Dat noem je in de economie de wet van het aanbod. We bevinden ons in een ander punt op dezelfde aanbodcurve.

Als een andere factor dan de prijs wijzigt, hebben we te maken met een verschuiving van de aanbodcurve. Die kan naar links of naar rechts verschuiven. We verkrijgen een nieuwe aanbodcurve. Deze andere factoren kunnen zijn:

  • klimatologische omstandigheden
  • verandering van het aantal producenten
  • technologische veranderingen
  • prijzen van de grondstoffen
  • overheidsinterventies (subsidies en belastingen)
  • toekomstige prijsverwachtingen

De vraag geeft weer wat de vragers of kopers willen kopen bij diverse prijzen. De vraag toont dus de relatie tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid.

De vraagcurve verloopt dalend, wegens het negatieve verband tussen prijs en gevraagde hoeveelheid. Economen plaatsen de hoeveelheid op de x-as en de prijs op de y-as. Bij een prijsdaling zal de gevraagde hoeveelheid toenemen. Omgekeerd zal bij een prijsstijging de gevraagde hoeveelheid dalen. Dat noem je in de economie de wet van de vraag.

Als de prijs verandert, is er sprake van een beweging op de vraagcurve. We bevinden ons in een ander punt op dezelfde vraagcurve.

Als een andere factor dan de prijs wijzigt, krijgen we een verschuiving van de vraagcurve. Die kan naar links of naar rechts verschuiven. We verkrijgen een nieuwe vraagcurve. Die andere factoren kunnen zijn:

  • verandering van het aantal consumenten
  • consumentenvoorkeur
  • verandering van het inkomen
  • prijzen van verwante goederen (complementaire of substitueerbare goederen)
  • toekomstige prijsverwachtingen

De markt is in evenwicht als de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid. De prijs waarbij dat het geval is, noem je de evenwichtsprijs of marktprijs.

Die prijs wordt aangeduid door het snijpunt van vraag en aanbod. Dat snijpunt is het evenwichtspunt.

Bij een verschuiving van de vraagcurve veranderen de marktprijs en de verhandelde hoeveelheid in dezelfde richting. Als de aanbodcurve verschuift, veranderen prijs en verhandelde hoeveelheid in tegengestelde zin.

De prijs om competitieve markten wordt gevormd door het samenkomen van consumenten en producenten.

De consumenten zullen bereid zijn een bepaald aantal eenheden te kopen tegen een bepaalde prijs. Elke combinatie kan weergegeven worden via de vraagcurve. We plaatsen de hoeveelheid op de horizontale as en de prijs op de verticale as. De vraagcurve verloopt dalend, wat wil zeggen dat de hoe lager de prijs wordt, hoe meer eenheden zullen gevraagd worden door de consumenten. Omgekeerd geldt dit ook. Hoe hoger de prijs, hoe minder eenheden gevraagd worden.

De producenten zijn de aanbieders op de markt. Zij zullen hun product aanbieden op de markt tegen een bepaalde prijs. Hoe hoger de prijs, hoe meer zij zullen willen aanbieden. De aanbodcurve heeft dus een stijgend verloop.

Natuurlijk is er een verschil tussen wat de consumenten (vragers) willen betalen en wat de producenten (aanbieders) willen ontvangen. Toch zal de markt zichzelf reguleren tot wat wij het marktevenwicht noemen. Daar zullen de vraag- en aanbodcurve elkaar snijden. Op dat snijpunt vinden we de evenwichtsprijs en de evenwichtshoeveelheid.

Er zijn verschillende effecten die zich kunnen voordoen op de markt, waardoor dat marktevenwicht kan verschuiven. In eerste instantie zal de vraagcurve en/of de aanbodcurve verschuiven, met als gevolg een nieuw marktevenwicht. Meer info vind je in onderstaand filmpje.

OV2 – Prijselasticiteit van vraag en aanbod

Welke invloed heeft de prijsgevoeligheid van de consument op de gevraagde (of aangeboden) hoeveelheid?

De prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid wordt mede bepaald door de helling van de vraagrechte. Hoe vlakker de vraagrechte (hoe kleiner de Rico van de vraagrechte in absolute waarde), hoe prijsgevoeliger de vraagrechte. Hoe steiler de vraagrechte (hoe groter de Rico van de vraagrechte in absolute waarde), hoe prijsongevoeliger de vraagrechte. Onderstaande grafiek illustreert dit zeer duidelijk. Bij V1 is het effect van een prijsverandering op de gevraagde hoeveelheid veel groter dan bij V2.

De procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid is bij V1 groter dan de procentuele prijsverandering. Bij een prijsstijging zal de omzet dan ook afnemen. De omzet kunnen we berekenen door de prijs te vermenigvuldigen met de afzet, wat grafisch overeenkomt met de oppervlakte van de rechthoek gevormd door de coördinaten van het desbetreffende punt van de vraagrechte en de evenwijdige lijnstukken uit dit punt aan de assen. De toename van de omzet wegens de prijsstijging komt overeen met de rechthoek ABCD, de afname van de omzet ten gevolge van de prijsstijging bedraagt de oppervlakte van de rechthoek DEFG. De afname is duidelijk groter dan wat erbij komt wegens de prijsstijging. We spreken dan van een prijsgevoelige of prijselastische vraagrechte.

prijsgevoelige of prijselastische vraagcurve

De procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid is bij V2 kleiner dan de procentuele prijsverandering. Bij een prijsstijging zal de omzet dan ook toenemen. De toename van de omzet wegens de prijsstijging komt overeen met de oppervlakte van de rechthoek A’B’C’D’, de afname van de omzet ten gevolge van de prijsstijging bedraagt de oppervlakte van de rechthoek D’E’F’G’. De toename van de omzet is hier duidelijk groter dan het bedrag waarmee de omzet daalt wegens de prijsstijging. We spreken in dit geval van een prijsongevoelige of prijsinelastische vraagcurve.

prijsongevoelige of prijsinelastische vraagcurve

Als de prijs stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid dalen. Als de prijs daalt, zal de gevraagde hoeveelheid stijgen.

De prijsgevoeligheid van de vraag vertelt je hoe sterk de vraag op een prijswijziging reageert.

De prijsgevoeligheid wordt uitgedrukt door een getal: de prijselasticiteitscoëfficiënt. De uitkomst is altijd een negatief getal, omdat vraag en prijs in tegengestelde richting evolueren.

Als de absolute waarde van de coëfficiënt groter is dan 1, spreek je van een prijsgevoelige of prijselastische vraag; bij een coëfficiënt kleiner dan 1 is de vraag prijsinelastisch.

Bij een prijselastische vraag zal de vraagcurve een kleine helling hebben (vlakkere V-curve). De PEV is groter dan 1. Bij een prijsinelastische vraag heeft de vraagcurve een grote helling (steilere curve). De PEV is dan kleiner dan 1.

Bij een perfect prijsinelastische vraag zal de vraagcurve een zeer grote helling hebben of een verticale zijn. De PEV is 0. De vraag reageert niet op een prijswijziging. Bij een perfect prijselastische vraag is de vraagcurve een horizontale. De PEV is oneindig. Bij een prijsverandering wijzigt de gevraagde hoeveelheid zeer sterk.

De prijselasticiteit van de vraag is afhankelijk van een vijftal factoren.

  • Mate van substitueerbaarheid: naargelang er meer substituten zijn, neemt de elasticiteit toe. Voor brood zijn er weinig substituten; je kunt moeilijk alle dagen taart eten.
  • Gewoonte: als een product gekocht wordt uit gewoonte, zal de elasticiteit klein zijn; gewoontes veranderen nu eenmaal moeilijk.
  • Levensnoodzaak of luxe: levensnoodzakelijke producten hebben een lage elasticiteit, luxeproducten uiteraard een hoge. De elasticiteit van brood zal lager zijn dan die van taart.
  • Goedkoop of duur: hoe goedkoper een product, hoe lager de elasticiteit. Een goedkoop product vormt een kleiner aandeel in je budget.
  • Beschouwde tijdsperiode: op lange termijn kunnen consumenten hun vraag aanpassen. Hoe langer de termijn, hoe groter de prijselasticiteit.

De prijselasticiteit van het aanbod geeft weer hoe sterk de aangeboden hoeveelheid op een prijswijziging reageert. De coëfficiënt is positief omdat prijs en hoeveelheid in dezelfde zin evolueren.

Bij een perfect inelastisch aanbod verloopt de aanbodcurve verticaal. Bij elke prijs wordt dezelfde hoeveelheid aangeboden. Een voorbeeld is vers fruit. Het aanbod kan ook (bijna) perfect elastisch zijn. De curve verloopt dan horizontaal. Een kleine prijswijziging geeft een enorme hoeveelheidsverandering. Deze situatie komt in de praktijk niet voor.

OV3 – Consumenten- en producentensurplus

Hoe kunnen we de welvaart van de marktpartijen weergeven?

Het consumentensurplus is het totale bedrag dat alle consumenten samen bereid zijn meer te betalen dan de marktprijs. Als de prijs stijgt, neemt het consumentensurplus af. Hoe hoger het surplus, hoe meer welvaart een consument ondervindt.

Het producentensurplus is het totale bedrag dat alle producenten samen genieten die bereid zijn te verkopen tegen een lagere prijs dan de marktprijs. Als de prijs stijgt, neemt het producentensurplus toe. Hoe hoger het surplus, hoe meer welvaart een producent ondervindt.

De som van het consumenten- en producentensurplus noem je het totale surplus. Bij de evenwichtsprijs en de evenwichtshoeveelheid is de welvaart optimaal voor de marktpartijen: consumenten en producenten bevinden zich dan in de best mogelijke situatie, of hebben het hoogste totale surplus. Het welvaartsoptimum is dan bereikt. Je noemt dat ook het Pareto-optimum. Bij elke andere hoeveelheid gaat een deel van het surplus verloren.

Een concreet voorbeeld vind je hier.