experiment: wisselkoersen

Dit experiment kan gebruikt worden om de prijsvorming op de valutamarkten te onderzoeken. We volgen in de experiment twee keer 2 landen, die onderling een handelsrelatie hebben.

We stellen drie mogelijke onderzoeksvragen:

1. Wat is het effect van de evolutie van een wisselkoers op de vraag naar vreemde valuta?

2. Wat is het effect van de evolutie van een wisselkoers op de prijs van de producten?

3. Wat is het effect van de evolutie van een wisselkoers op het bruto binnenlands product van een land?

Voorbereiding: Verdeel de klas in 4 groepen. Elke groep krijgt één land toegewezen. Druk voor elke groep één blad met 2 vraag- en aanbodschema’s af. Elke groep heeft ook pen en papier nodig. Een rekenmachine kan handig zijn (maar is niet essentieel).

Er is een Powerpoint-presentatie beschikbaar die kan gebruikt worden als inleiding voor de klas. Ze is ook te bekijken door op onderstaande afbeelding te klikken. Heb je zelf liever een korte handleiding (Powerpoint met enkele notities), dan kan je die hier downloaden.

Het experiment bestaat uit 4 rondes. In elke ronde zal elk land (= elke groep) een keuze moeten maken in het aantal te produceren en te importeren stuks. Die keuze moet bij elke ronde door de begeleider worden ingevuld in een Excel-bestand, in het tabblad ‘vraag naar vv’.

Opgelet, er zijn beperkingen. Zo zal een land niet méér kunnen produceren en exporteren dan de eigen productie toelaat. De binnenlandse productie en exportcijfers hebben een ondergrens. Dat is bedoeld om de consumptie in elk land te garanderen. Indien aan de beperkingen niet voldaan is, lichten de betreffende cellen in het Excel-bestand op.

Verloop:

RONDE 1

De eerste ronde wordt begeleid door de leerkracht. De bedoeling is om een startsituatie in te voeren, zoals hieronder aangegeven. Elk land voldoet aan zijn minimale binnenlandse productie en minimale import. Door de cijfers in te voeren wordt op het tabblad ‘vraag naar vv’ ook meteen een grafiek opgesteld waarin de vraag naar de verschillende munten wordt weergegeven.

Aangezien elk land uit een situatie zonder internationale handel komt, zal er een toename zijn van de vraag naar vreemde valuta.

Door de sterkere stijging van de vraag naar EUR (750 t.o.v. 400) zal de wisselkoers van de EUR (t.o.v. CHF) stijgen. De EUR wordt dus duurder. Producten uit België zullen dus duurder worden. De Zwitsers zullen dus geneigd zijn minder te kopen (indien dat mogelijk is volgens hun consumptiepatroon).

Door de zwakkere stijging van de vraag naar CHF (400 t.o.v. 750) zal de wisselkoers van de CHF (t.o.v. EUR) dalen. De CHF wordt dus goedkoper. Producten uit Zwitserland zullen dus goedkoper worden. De Belgen zullen dus geneigd zijn meer te kopen (indien dat mogelijk is volgens hun consumptiepatroon).

Dit levert volgend vraag- en aanbodschema op. Elke groep tekent voor zijn land de nodige aanpassingen.

Noorwegen en Canada verhouden zich respectievelijk zoals België en Zwitserland.

De eerste twee onderzoeksvragen werden hiermee beantwoord. Om een duidelijke evolutie weer te geven, werken we ook nog ronde 2 – 4 af.

De derde onderzoeksvraag (effect op het bbp) kan bekeken worden aan de hand van het tabblad ‘bbp’ in het Excel-bestand. Na het invoeren van de productie- en importcijfers wordt automatisch een nieuw bbp berekend. Uiteraard zijn de cijfers fictief.

RONDE 2 – 4

Elke groep gaat nu individueel aan de slag en probeert te produceren en te importeren, met het oog op een gunstige positie tegenover het buitenland. De resultaten uit de vorige ronde (bv. goedkopere producten uit Zwitserland) moeten nu meegenomen worden in de beslissingen.

Wat als een land meer wil importeren dan een ander land kan exporteren? De minimum import moet gerespecteerd worden. Verder is het aan het exporterende land om te beslissen of ze dan hun eigen productie laten afnemen en zo meer kunnen exporteren.

Om het effect op het bbp aan te tonen, moet er op het tabblad ‘bbp’ nog wel iets toegevoegd worden na ronde 2. Deze veranderingen zijn standaard gekozen om een duidelijk beeld te geven. Ze weerspiegelen echter nooit de werkelijkheid.
– Als het exportcijfer van België groter is dan dat van Zwitserland, noteer je in het eerste vakje 1,1. Is het kleiner, dan noteer je 0,9.
– Als het exportcijfer van Canada groter is dan dat van Noorwegen, noteer je in het tweede vakje 1,1. Is het kleiner, dan noteer je 0,9.

Je doet hetzelfde voor ronde 3, maar dan in het derde en vierde vakje.


Veel succes!