experiment: meeliftersgedrag

Publieke goederen of collectieve goederen zijn goederen die door de overheid op de markt gebracht worden.

Twee kenmerken typeren de publieke goederen:

– niet-uitsluitbaarheid: Niemand kan uitgesloten worden om het product te gebruiken.
– niet-rivaliserend: Het gebruik van een goed stelt geen probleem voor het gebruik door iemand anders.

Door deze kenmerken ontstaat het vrijbuitersprobleem of het meeliftersgedrag. De consument zal niet bereid zijn om voor dergelijke goederen te betalen, aangezien de consument ook het genot heeft van het product zonder ervoor te betalen.

Dit meeliftersgedrag gaan we onderzoeken met een eenvoudig experiment.

Image by OpenClipart-Vectors from Pixabay
Voorbereiding

Voorzie voor elke leerling 4 speelkaarten: 2 rode en 2 zwarte. De waarde van de kaarten speelt in dit experiment geen rol, enkel de kleur.
– Een rode kaart is individueel € 4 waard, een zwarte niets.
– Een rode kaart is voor de maatschappij € 1 waard, een zwarte niets.

Je voorziet voor elke leerling een opbrengstenkaart, die je hier kan downloaden.

Je maakt een keuze rond welk publiek goed er geëxperimenteerd wordt (bv. defensie, politie, onderwijs, justitie, openbaar vervoer, cultuur,…). Pas dit aan naar iets waar je leerlingen voeling mee hebben.

Experiment

Elke ronde bestaat uit verschillende stappen die de leerkracht moet doorlopen. Er worden maximaal 10 rondes gespeeld, maar het meeliftersgedrag wordt in de meeste gevallen al heel snel duidelijk.

Het is van belang de leerlingen niet naar elkaars kaarten kijken. Het gedrag van elke leerling mag dus niet zichtbaar zijn voor de medeleerlingen.

stap 1: De leerkracht haalt per leerling 2 kaarten op. Het is aan de leerling om te kiezen welke combinatie hij geeft: 2 rode, 2 zwarte of 1 rode en 1 zwarte.
–> Geeft hij 2 rode kaarten, dan levert het per rode kaart € 1 op voor de maatschappij, maar niets voor zichzelf (hij houdt namelijk 2 zwarte kaarten over).
–> Geeft hij 2 zwarte kaarten, dan levert het niets op voor de maatschappij, maar verdient hij hier in totaal € 8 mee (hij houdt namelijk 2 rode kaarten voor zichzelf).
–> Geeft hij 1 rode en 1 zwarte kaart, dan verdient hij zelf € 4 en de maatschappij € 1.

stap 2: De leerkracht telt de rode kaarten die hij ontvangen heeft en noteert het totaal bedrag voor de maatschappij op het bord. Dit bedrag kunnen de leerlingen op hun opbrengstenkaart in de kolom ‘collectieve opbrengst’ noteren.

In de kolom ‘individuele opbrengst’ mag de leerling zijn persoonlijk resultaat noteren (= aantal rode kaarten x € 4).

stap 3: Door het totaal bedrag voor de maatschappij op bord te schrijven, wordt duidelijk of er effectief meeliftersgedrag is, want om het publiek goed te garanderen voor de maatschappij is er een minimaal bedrag nodig, nl. het aantal leerlingen – € 2. Zo moet er voor een klas van 16 leerlingen per ronde € 14 collectief opgehaald worden. Gebeurt dat niet, dan zal de overheid het publiek goed niet op de markt kunnen brengen. Je kan dan de leerlingen het concept nog eens uitleggen en vragen om ervoor te zorgen dat het publiek goed wel degelijk op de markt komt.

Je herhaalt deze 3 stappen voor maximaal 10 rondes. Je zou halverwege ook de mogelijkheid tot overleg tussen de leerlingen kunnen inbouwen.

Nabespreking

Overloop na het experiment de verschillende opbrengstenkaarten. Wie heeft er mee voor gezorgd het collectief goed op de markt te brengen? Of zijn er vrijbuiters aanwezig? Bij wie is dat meeliftersgedrag duidelijk gebleken?