THEMA 5 – Onvolkomen competitieve markten

OV1 – Monopolie

Hoe wordt de prijs gevormd op een niet-competitieve markt?

Een monopolie is een marktvorm die zich aan het andere uiterste van het spectrum bevindt. Hier is slechts één aanbieder, die de markt naar zich toe trekt. We kunnen de onderneming nu wel een prijszetter noemen, want hij kan de prijs zelf bepalen.

De monopolist zal zich, net als andere ondernemingen, drie vragen stellen:

  1. Wat is de optimale productiegrootte om een zo hoog mogelijke winst te maken?
  2. Welke prijs moet hij zetten om die maximale winst te garanderen?
  3. Wat is de maximale winst?

Deze vragen worden eenvoudig opgelost wanneer de monopolist zijn situatie grafisch wordt uitgetekend.

  1. De optimale productiegrootte vinden we door het snijpunt te bepalen van MO en MK. De bijhorende hoeveelheid is de optimale productiegrootte. Dit is analoog met de volkomen concurrentie.
  2. De optimale prijs kan afgelezen worden op de GO-curve. Omdat bij de monopolist de MO-curve en de GO-curve niet gelijk lopen, moeten we vanuit de optimale productiegrootte de verbinding maken met de GO-curve. Daarbij komen we uit bij het punt van Cournot, waar we de prijs uit kunnen afleiden.
  3. De maximale winst wordt opnieuw analoog aan de volkomen concurrentie berekend, nl. het verschil tussen de opbrengsten en de kosten.

Maatschappelijk gezien zal het monopolie echter wel zorgen voor welvaartsverlies. Het evenwicht op een markt van volkomen concurrentie, wat bepaald wordt door het snijpunt van vraag en aanbod, komt uit op een maximale welvaart. Al wat daarvan afwijkt, zorgt voor welvaartsverlies. Het evenwicht bij een monopolie zal dus minder welvaart opleveren.

Hoe ontstaan monopolies? Dat leg ik graag uit in volgend filmpje. Daarin kom ik ook nog terug op dat welvaartsverlies bij het monopolie.

Als een producent aan verschillende groepen consumenten een verschillende prijs vraagt, spreek je van prijsdiscriminatie.

Voorwaarde voor het toepassen van prijsdiscriminatie is dat de producent de klantengroep kan opsplitsen in deelgroepen. Dat noem je marktsegmentatie. Tussen de verschillende consumentengroepen mag er geen doorstroming mogelijk zijn. De consumenten die minder betalen, kunnen niet doorverkopen aan anderen. Prijsdiscriminatie komt daarom meer voor bij diensten.

Wat is het doel van prijsdiscriminatie? De producent wil door het toepassen van verschillende prijzen meer winst maken. Hij pikt dus een deel van het consumentensurplus in.

Bij prijsdifferentiatie wordt voor (bijna) hetzelfde product een verschillende prijs gevraagd aan dezelfde consumentengroepen.

Een monopolist kan prijsdiscriminatie toepassen om zijn eigen winst te vergroten. Hij kan dat doen door bargaining. Bij bargaining hebben verkoper en koper een discussie over de prijs. De consument denkt dat hij een koopje doet, maar eigenlijk betaalt hij de prijs die hij maximaal wil betalen. De verkoper slaagt erin om het volledige consumentensurplus in te pikken. De winst van de producent is dan veel groter dan in een gewone monopoliesituatie.

Wil je zelf aan de slag met de leerstof rond prijsdiscriminatie? Dan kan via een webquest.

OV2 – Monopolistische concurrentie

Waarin verschilt een monopolistische concurrentie met een monopolie?

Een tussenvorm is de monopolistische concurrentie. Er zijn wel wat concurrenten (en dus aanbieders) op de markt, maar tegelijkertijd spreken we nog steeds over een monopoliepositie. De concurrenten gaan de strijd aan met elkaar, maar gedragen zich op hun eigen deelmarkt wel als monopolist. Ze profileren zich op hun eigen deelmarkt door aan productdifferentiatie te doen.

Ook al gedragen de monopolistische concurrenten zich op hun deelmarkt als monopolist, zijn er wel duidelijke verschillen met het monopolie.

  • Bij de weergave van de prijsafzetcurve, spreken we bij een monopolistische concurrent nog steeds over de marktvraag (vraagcurve van alle aanbieders), terwijl bij een monopolist de individuele curve wordt weergegeven (aangezien hij ook alleen is op de markt).
  • De prijsafzetcurve verloop vlakker bij een monopolistische concurrentie omdat de markt prijsgevoeliger is dan bij een monopolie.
  • Bij een monopolie kan er op grotere schaal geproduceerd worden, want de productie wordt niet verdeeld over verschillende aanbieders. Dat maakt dat de gemiddelde kosten lager zullen liggen.

OV3 – Oligopolie

Hoe wordt de prijs gevormd op een onvolkomen competitieve markt?

Bij een oligopolie zijn er slechts enkele aanbieders. Dat start al bij een duopolie, waar er slechts twee aanbieders zijn. Een oligopolie sluit dus nauw aan bij een monopolie. Het marktevenwicht zal echter niet bepaald worden via vraag en aanbod, aangezien de concurrenten elkaar stevig in de gaten houden. De oligopolisten zullen moeten inschatten hoe hun concurrenten zullen reageren. Die inschatting kunnen we weergeven via de speltheorie. Binnen de speltheorie zal elke speler (onderneming) streven naar het maximaliseren van de uitkomst. De spelers zullen ook rekening houden met hun onderlinge afhankelijkheid. Willen ze een prijsverandering doorvoeren op de markt, dan moeten ze opletten voor het boemerangeffect.

Zo een boemerangeffect ontstaat wanneer één van oligopolisten een prijswijziging doorvoert (bv. een prijsverlaging). Hij zal dan een verandering van de hoeveelheid verwachten. Maar door de stevige concurrentie zullen de andere spelers op de markt al snel volgen met een gelijkaardige prijswijziging. Daardoor zal het effect niet zo groot zijn als verwacht en zal de oligopolist zijn omzet zien afnemen door deze prijswijziging. Dat verklaart ook waarom er binnen deze marktvorm vaak sprake is van prijsstarheid.