OV1 – Inflatie
Hoe kan inflatie ontstaan en wat kan het met zich meebrengen?
Berekening
In een markteconomie kunnen de prijzen van goederen en diensten altijd veranderen. Sommige prijzen stijgen, andere prijzen dalen. Men spreekt van inflatie bij een brede stijging van de prijzen van goederen en diensten, en dus niet wanneer alleen maar afzonderlijke producten in prijs stijgen. Door inflatie kun je dus voor €1 minder kopen. Of anders gezegd: bij inflatie is een euro minder waard dan ervoor. Inflatie kan worden gedefinieerd als een stijging van het algemene prijspeil van een land. Dit leidt tot een daling van de waarde van geld en derhalve tot een daling van de koopkracht. Deflatie wordt vaak gedefinieerd als het tegenovergestelde van inflatie, namelijk als een situatie waarin het algehele prijspeil over een langere periode daalt.
Bij de berekening van de gemiddelde stijging van de prijzen wordt aan de prijzen van goederen en diensten (“producten”) waaraan we meer geld uitgeven (zoals elektriciteit) meer gewicht toegekend dan aan de prijzen van producten waaraan we minder geld uitgeven (bijvoorbeeld suiker of postzegels).
Gezinnen hebben verschillende consumptiegewoonten: sommige hebben een auto en eten vlees, andere reizen uitsluitend met het openbaar vervoer of zijn vegetariër. De gemiddelde consumptiegewoonten van alle gezinnen samen bepalen hoeveel gewicht de verschillende producten en diensten krijgen toegewezen in de meting van de inflatie.
Om de inflatie te meten, nemen we alle goederen en diensten in beschouwing die de gezinnen consumeren. Al deze goederen en diensten worden in een ‘mand’ geplaatst. Elk product in die mand heeft een prijs die doorheen de tijd kan veranderen. Als de inflatie wordt vergeleken op jaarbasis zal de totale prijs van dit mandje tijdens een bepaalde maand vergeleken worden met dezelfde maand een jaar eerder.
Hieronder wordt de berekening van de inflatie eenvoudig voorgesteld.
- We maken een lijst van alle producten in het mandje en de hoeveelheden die ervan geconsumeerd worden in een bepaald jaar (basisjaar). In dit voorbeeld wordt enkel brood, koffie, kappersbezoek en een winterjas gebruikt.
- We berekenen de totale uitgaven (€ 850) door de hoeveelheid te vermenigvuldigen met de prijs per eenheid en die bedragen allemaal op te tellen.
- We doen dit opnieuw voor de volgende jaren (jaar 1 = € 875 ; jaar 2 = € 891).
- We delen dan de totale kosten van het mandje door de totale kosten in het basisjaar en vermenigvuldigen met 100, waardoor we het prijsindexcijfer krijgen.
- Het inflatiecijfer op jaarbasis is de verandering in procenten van het ene jaar op het andere. In het voorbeeld is de inflatie na één jaar 2,9%. Dit wordt berekend als de prijsindex voor dat jaar min de prijsindex voor het voorafgaande jaar (102,9 – 100) gedeeld door de prijsindex voor het voorafgaande jaar (100) vermenigvuldigd met 100. Voor het volgende jaar is dat dus (104,8 – 102,9) ÷ 102,9 x 100 = 1,8%.
HICP
De gezondheidsindex is het indexcijfer van de consumptieprijzen min de productgroepen: tabakswaren, alcoholhoudende dranken, motorbrandstoffen (benzine, diesel). Deze index wordt gebruikt om de lonen, de sociale uitkeringen en de huur aan te passen aan de evolutie van de levensduurte. Veranderingen in de gezondheidsindex worden uitgedrukt in punten en procenten. Indien de gezondheidsindex stijgt van 104,2 naar 105,4 spreekt men van een stijging van 1,2 punten of een stijging van 1,15%.
De sociale index is het rekenkundig gemiddelde van de gezondheidsindex van de voorbije 4 maanden.
De consumptieprijsindex en de gezondheidsindex veranderen iedere maand. Het is echter onmogelijk de lonen iedere maand aan te passen. Vandaar dat men werkt met spilindexen. De spilindex wordt als grenswaarde gebruikt. Indien de sociale index de spilindex overschrijdt dan worden de lonen, salarissen en sociale uitkeringen aangepast.
In het eurogebied wordt de consumptieprijsinflatie afgemeten aan de “Geharmoniseerde Consumptieprijsindex”, afgekort HICP, afkomstig van de Engelse benaming “Harmonised Index of Consumer Prices”. Elk land van het eurogebied heeft een nationale statistische dienst. Deze instelling berekent de HICP voor het eigen land. Alle nationale instellingen voor statistieken sturen hun cijfers naar Eurostat, het statistische bureau van de Europese Gemeenschappen. Eurostat berekent vervolgens de HICP voor het eurogebied als geheel en ziet tevens toe op de kwaliteit van de nationale cijfers door te controleren of de verschillende landen voldoen aan de wettelijk bindende normen. Of een bepaalde prijsverandering veel of weinig invloed heeft op de HICP, wordt bepaald door hoeveel geld huishoudens gemiddeld aan dat product uitgeven.
- Bijvoorbeeld koffie: aan koffie (samen met thee en cacao) is een gewicht van 0,4% toegekend. Een verandering van de prijs zou dus geen grote invloed hebben op de totale HICP.
- Bijvoorbeeld benzine: aan benzine (samen met andere brandstoffen en smeermiddelen voor auto’s) is een gewicht van 4,6% toegekend, en dus zou dezelfde procentuele verandering van prijs als voor koffie een ongeveer tien keer zo grote invloed hebben op de HICP.
Het hoofddoel van de ECB is het handhaven van prijsstabiliteit. De ECB definieert prijsstabiliteit als een HICP-inflatie op jaarbasis van onder maar dichtbij 2% op de middellange termijn.
Oorzaken
Vraaginflatie wordt ook wel bestedingsinflatie of conjuncturele inflatie genoemd. Deze vorm van inflatie is te wijten aan de toename van de totale vraag bij een onveranderd totaal aanbod.
Oorzaken van de vraagverschuiving kunnen liggen in:
- een toename van de investeringen bij een verbeterde economische situatie
- een stijging van de uitvoer
- een expansief overheidsbeleid
Aanbodinflatie wordt ook kosteninflatie of structurele inflatie genoemd. Aanbodinflatie is te wijten aan een stijging van de productiekosten, wat een verschuiving van de totale aanbodcurve inhoudt.
Oorzaken van dergelijke aanbodschok kunnen liggen in:
- loonstijgingen die de stijging van de arbeidsproductiviteit overtreft
- prijzen van goederen uit het buitenland stijgen
- duurdere grondstoffen en energie en tendens tot monopolievorming door de grondstoffen producerende landen
- bepaalde diensten van de overheid worden duurder, de overheid verhoogt de indirecte belastingen (BTW, accijnzen)
- verhoging van de winstmarges en dus ook de prijzen
Ook de geldhoeveelheid kan aan de basis liggen van inflatie. In dat geval spreken we over monetaire inflatie. Als er meer geld in omloop is, is er dus ook meer geld ter beschikking om goederen mee aan te kopen. Dat kan de prijzen doen stijgen.
Gevolgen
Inflatie zorgt voor verminderde koopkracht. Met hetzelfde geld kan minder aangekocht worden. Maar tegelijkertijd is het ook een aanslag op de functie van geld als waardemeter. Denk maar aan het verschil tussen het nominaal en reëel bbp. Het vermindert de concurrentiepositie van een regio of land, zeker wanneer de inflatieverschillen tussen landen groter worden.
Toch kan inflatie ook positieve gevolgen hebben. Zo is inflatie een zegen voor schuldenaars, aangezien zij hun schuld minder waard zien worden. De overheid pikt ook haar graantje mee, want hogere prijzen betekent ook meer belastinginkomsten.
Prijsstabiliteit
Prijsstabiliteit zorgt voor het verminderen van onzekerheid omtrent de algemene prijsontwikkeling en zo tot het verbeteren van de transparantie van relatieve prijzen. Door prijsstabiliteit kan men gemakkelijker veranderingen in de prijzen waarnemen uitgedrukt in termen van andere goederen. Het risico dat consumenten en/of producenten veranderingen in het algemene prijspeil verkeerd interpreteren als relatieve prijsveranderingen vermindert.
Consumenten gaan normaal gezien producten die relatief goedkoper worden, meer kopen en producten die relatief duurder worden minder kopen. Deze informatie over relatieve prijsveranderingen wordt vertroebelt door inflatie. Ondernemingen gaan normaal gezien beslissen minder de produceren (investeren) bij dalende relatieve prijzen (aanbodoverschot) en meer te produceren (investeren) bij stijgende relatieve prijzen (vraagoverschot). Inflatie vertroebelt deze maatstaf om investeringsbeslissingen te nemen.
Prijsstabiliteit vermindert inflatie-onzekerheid en voorkomt verkeerde allocatie (toewijzing) van middelen, waardoor de economie efficiënter werkt en de welvaart vergroot.
Daarnaast draagt prijsstabiliteit bij aan de algemene welvaart door inflatierisicopremies in de rente te verminderen. Vermits i = ir + πe zal de nominale rente lager zijn bij prijsstabiliteit, wat het investeren (lenen goedkoper) en de jobcreatie bevordert. Schuldeisers zullen geen extra rendement eisen als zij er zeker van zijn dat de prijzen in de toekomst stabiel zullen blijven. Door zulke risicopremies te verminderen, en daardoor een lagere nominale rente te bewerkstelligen, draagt prijsstabiliteit bij aan de efficiëntie waarmee kapitaalmarkten middelen toewijzen en versterkt zo de stimulansen tot investeringen. Dit bevordert op zijn beurt werkgelegenheidscreatie en, meer in het algemeen, economische welvaart.
Prijsstabiliteit vermijdt onnodige indekkingsactiviteiten. Particulieren en ondernemingen zullen minder geneigd zijn middelen die al productief ingezet worden een minder productieve bestemming te geven alleen maar om zichzelf in te dekken tegen inflatie. Zo kan inflatie leiden tot een overdreven voorraadaanlegging (echte goederen behouden immers beter waarde dan geld/financiële activa), wat tot minder efficiënte investeringsbeslissingen kan leiden en de economische groei belemmert.
Door prijsstabiliteit zijn er ook minder verstorende effecten van belasting- en socialezekerheidsstelsels. Belastingpercentages en socialezekerheidsbijdragen zijn meestal niet geïndexeerd. Bij inflatie zullen werknemers dan meer belastingen moeten betalen.
Prijsstabiliteit vergroot de voordelen van het aanhouden van contant geld. Een zekere mate van liquiditeit of aanhouden van cash vergemakkelijkt het uitvoeren van transacties. Inflatie is een verborgen belasting op het aanhouden van geld. Hogere (verwachte) inflatie zorgt voor hogere nominale rentevoeten, wat een negatieve invloed heeft op de vraag naar geld. De rentes op andere beleggingsmogelijkheden zullen immers groter zijn, wat opportuniteitskosten betekenen voor het aanhouden van bankbiljetten. Het minder aanhouden van geld zorgt voor schoenleerkosten en hogere transactiekosten.
Prijsstabiliteit zorgt voor het voorkomen van de willekeurige verdeling van vermogen en inkomen. Door inflatie wordt vermogen op willekeurige wijze overgeheveld van kredietverschaffers (of spaarders) naar leners omdat het geld dat men uiteindelijk terugbetaalt een kleinere koopkracht vertegenwoordigt. Bij deflatie komen leners (zij die vorderingen hebben) vaak in de problemen en dreigen faillissementen (jobverlies werknemers). Algemeen zijn het de armste groepen die het meeste last hebben van inflatie of deflatie omdat zij zich het minst kunnen indekken (en het meeste voelen als hun spaargeld wordt wegbelast). Prijsstabiliteit helpt dus sociale cohesie en stabiliteit.
Als laatste draagt prijsstabiliteit bij aan financiële stabiliteit. Banken verschaffen vaak krediet voor langere termijn dat wordt gefinancierd met kortetermijndeposito’s. Onverwachte veranderingen in inflatie kunnen voor schokken zorgen in de reële waarde van nominale activa van een bank, wat waardeverminderingen en eventuele solvabiliteitsproblemen voor banken met zich meebrengt. Prijsstabiliteit versterkt dus de financiële stabiliteit.
Gebruikte bron: www.ecb.europa.eu
Monetair beleid van de ECB
De hoofddoelstelling van de ECB is dan ook om de prijsstabiliteit te garanderen. Ze doet dat aan de hand van haar monetair beleid. Meer weten? Klik hier.
Haar monetair beleid bestaat uit verschillende instrumenten:
- rentetarieven
- forward guidance
- quantitative easing
- gerichte LT-financieringen
OV2 – Werkgelegenheid
Hoe kunnen de werkgelegenheid en concurrentiekracht bijdragen tot een stabiele economie?
Arbeidsmarkt
De arbeidsmarkt bestaat uit werkgevers (vragers) en werknemers (aanbieders). Toch zal niet iedereen aan het werk zijn. Daarom splitsen we de aanbodzijde (beroepsbevolking) op in de werkenden en de niet-werkende werklozen.
De beroepsbevolking wordt afgebakend door de leeftijdsgrenzen 15 tot 64 jaar. Voor sommige statistieken wordt 20 tot 64 jaar gebruikt. Alle werkenden zijn loontrekkenden, zelfstandigen en helpers. De niet-werkende werklozen hangen vast aan enkele voorwaarden: ze hebben geen werk, maar zijn beschikbaar op de arbeidsmarkt en zijn actief op zoek naar werk.
Arbeidsmarktindicatoren
Om meer inzicht te krijgen in de arbeidsmarkt, werken we met enkele cijfers. De activiteitsgraad is het aandeel van de beroepsbevolking in de bevolkingsgroep 15 tot 64 jaar. Het duidt dus aan hoeveel mensen geactiveerd zijn (werkend of niet-werkend).
De werkgelegenheidsgraad kijkt dan verder naar de mensen die effectief aan het werk zijn binnen de bevolkingsgroep 15 tot 64 jaar. De werkloosheidsgraad becijfert de groep mensen die niet-werkend zijn binnen de beroepsbevolking.
Concurrentievermogen
Aangezien arbeid een belangrijke indicator is van welvaart en economische groei, zal de overheid zich extra inspannen om zoveel mogelijk mensen aan het werk te krijgen. Dit doet ze aan de hand van een arbeidsmarktbeleid. Binnen dat arbeidsmarkt beleid zal ze zich toespitsen op:
- begeleiding
- opleiding
- arbeidskosten
- arbeidsomstandigheden
Om de werkloosheid onder controle te houden, moet ook rekening gehouden worden met inflatie, want er bestaat een negatief verband tussen werkloosheid en inflatie. Stel dat er op sommige markten een krapte bestaat. Dat betekent dat er meer arbeid gevraagd wordt dan aangeboden. De werkloosheid zal dus dalen. Aangezien de aanbieders kunnen kiezen bij welke vragers ze gaan werken, zullen de werkgevers zich moeten onderscheiden. Dat gebeurt vaak met hogere lonen (of afgeleiden daarvan). Als de loonkost stijgt, zullen ook de prijzen op termijn mee stijgen. Een lage werkloosheid betekent een hoge inflatie. En die inflatie beïnvloedt dan weer de concurrentiepositie van de onderneming.
De inflatie kan ook gestuurd worden door een typisch Belgisch fenomeen, de automatische loonindexatie. Wanneer de spilindex overschreden wordt door de sociale index, zullen de lonen (van het overgrote deel) van de werknemers in de privésector, lonen van het overheidspersoneel en de sociale uitkeringen en pensioenen aangepast worden. Die automatische loonindexering zorgt voor het behoud van koopkracht, maar zorgt tegelijkertijd voor een verlies aan concurrentiekracht tegenover het buitenland, waar zo’n automatische loonindexatie niet bestaat. Daarnaast bestaat het gevaar op een loon-prijsspiraal, waar we een opeenvolging zien van prijsstijgingen en loonaanpassingen.