Groei en welvaart

Economische groei

Welvaart is de mate waarin de behoeften met de beschikbare middelen kan bevredigd worden. Het gaat dus om de materiële rijkdom van een land en zijn inwoners. De welvaart wordt gemeten via het bbp of het bruto binnenlands product. Dat is de waarde van alle geproduceerde goederen en diensten van een bepaald land gedurende één jaar. De productie van goederen en diensten hangt samen met de productiefactoren.

De evolutie van het bbp kan uitgedrukt worden op twee manieren. Het nominale bbp geeft de evolutie van het bbp in lopende prijzen weer. Dit betekent dat de invloed van de inflatie (of deflatie) niet uit het cijfer gezuiverd werd. Het reële bbp geeft de evolutie van het bbp in vaste prijzen weer. Hier werd de invloed van inflatie (of deflatie) wel uitgehaald.

De welvaart van een land wordt niet enkel bepaald door het bbp. Het is een duidelijke indicator omdat hij concreet cijfermateriaal weergeeft. Andere indicatoren zijn:

  • bbp (tegen vaste prijzen)
  • aantal auto’s
  • aantal computers
  • aantal internetverbindingen
  • werkgelegenheid / werkloosheid
  • scholingsgraad

Het bbp zegt niets over de inkomensverdeling in een land, evenmin over de prijsverschillen tussen landen. Ook is de prijs niet altijd een correcte weergave van de waarde van een product. De consument zal soms meer waarde hechten aan een product dat het effectief waard is.

Daarnaast wordt het bbp berekend op basis van markttransacties, maar illegale praktijken, zwartwerk en vrijwilligerswerk zit hier niet in vervat.

Om een correctere vergelijking tussen landen onderling te maken, kunnen we proberen om de prijsverschillen uit het bbp per capita te zuiveren.

Het bbp in koopkrachtpariteit (kkp) of ‘purchasing power parity (ppp)’ houdt rekening met koopkrachtverschillen tussen verschillende landen. Wanneer het kkp per capita kleiner is dan het bbp per capita, is er een overschatting van het bbp. De rijkdom van de inwoners wordt dus overschat. Wanneer het kkp per capita groter is dan het bbp per capita, is er een onderschatting van het bbp en wordt de armoede van de inwoners overschat.

Toch gaat deze interpretatie van het bbp nog niet ver genoeg. Het bbp per capita is uiteindelijk ook maar een gemiddelde. Per land zijn er verschillende factoren die inkomensverschillen tot gevolg hebben.

Als we naar de inkomensspanning kijken, zien we dat België het in Europa helemaal niet zo slecht doet. Inkomensspanning wordt berekend door inkomensaandeel van de 10% rijksten van een land te delen door het inkomensaandeel van de 10% armsten van dat land. We spreken dan ook van de decielspanning. Wanneer we het percentage aanpassen naar 20% en 25%, spreken we respectievelijk van de quintielspanning en de quartielspanning.

Sinds de jaren 1990 wordt er gewerkt aan een nieuw vergelijkingsmodel. De Human Development Index (HDI) wordt door de Verenigde Naties gebruikt om landen te vergelijken op basis van inkomen, levensverwachting en scholingsgraad. Het inkomen wordt berekend via het bruto nationaal inkomen in koopkrachtpariteit per capita. De levensverwachting wordt bepaald bij de geboorte. De scholingsgraad is een combinatie van het verwacht aantal jaren scholing van een vijfjarige en het gemiddeld aantal jaren scholing dat een 25-jarige heeft genoten.

Toch komt er ook al kritiek op de HDI in de vorm van een nieuwe index: de Human Sustainable Development Index. Deze index houdt ook rekening met de koolstofemissies per capita.

De conjunctuur geeft de stand van de economie op korte termijn weer. De conjunctuurcyclus is een opeenvolging van op- en neerwaartse bewegingen rond een trendlijn. Wanneer we de trendlijn op lange termijn bekijken, kunnen we de economische groei afleiden. Het is de economische evolutie op lange termijn.

In tijden van laagconjunctuur zullen bedrijven er alles aan doen om kosten te besparen. Toch zouden ze moeten beseffen dat in laagconjunctuur de basis moet gelegd worden voor een periode van groei. Er moet dus een focus zijn om succesfactoren, zoals een efficiënt productieproces of opleiding van het personeel.

Determinanten

Economische groei komt tot stand door de combinatie van enkele determinanten.

In de eerste plaats zal kapitaalvorming een belangrijke invloed hebben het bbp van een land, en dus ook op de economische groei. De determinant kapitaal kunnen we onderverdelen in goederenkapitaal en geldkapitaal. Goederenkapitaal bestaat uit alle investeringen die ondernemingen kunnen doen. Wanneer we dat zien stijgen, kan de productie stijgen. Geldkapitaal is het geheel van liquide middelen dat een onderneming ter beschikking heeft. Ze kan dat gebruiken om te investeren (= goederenkapitaal). Als de onderneming onvoldoende liquide middelen heeft, kan ze beroep doen op een financiële instelling. Particulieren kunnen dus onrechtstreeks bijdragen tot de economische groei van een land.

Er moet een gezonde balans zijn tussen sparen en investeren/consumeren. Indien er te weinig gespaard wordt, zal er meer kunnen geïnvesteerd en geconsumeerd worden, tot op het niveau dat de ondernemingen aankunnen met hun productiecapaciteit. Indien er te veel gespaard wordt, zullen er minder investeringen en consumptie kunnen plaatsvinden, waardoor de economie afgeremd wordt.

Een tweede determinant is arbeid. Arbeid moet op een efficiënte manier worden aangewend. Daarom is het belangrijk om zoveel mogelijk mensen op arbeidsleeftijd te activeren. Maar naast de kwantiteit, is ook de kwaliteit van de beroepsbevolking belangrijk. Ondernemingen zullen inzetten op opleiding, training en ervaring. De scholingsgraad van de bevolking bleek eerder al belangrijk voor de ontwikkeling van een land.

Technologie, maar vooral de technologische vooruitgang is een derde determinant die de economische groei zal beïnvloeden. Innovatie leidt tot nieuwe producten, wat leidt tot een toename van het bbp. Nieuwe technologieën helpen om efficiënter te produceren waardoor er meer kan geproduceerd worden. Dit leidt ook weer tot een toename van het bbp en dus tot economische groei.

Externe effecten

Alle landen verkiezen economische groei boven een terugval. Dat klinkt ook heel logisch. Maar waarom? In de eerste plaats omdat economisch ontwikkelde landen aan de basisbehoeften kunnen voldoen. Als een persoon niet in zijn basisbehoeften kan voorzien, spreken we van absolute armoede. Hoe verder een land geëvolueerd is, hoe beter de behoeften kunnen voldaan worden. Ook behoeften van hogere orde moeten voldaan worden. Dit zijn behoeften die moeten bevredigd worden om niet achter te blijven in de maatschappij. Wanneer een persoon hier niet in kan voorzien, spreken we van relatieve armoede.

Soms hebben ontwikkelingslanden alles in huis om door te groeien naar een ontwikkeld land, maar mislukt dit toch keer op keer. We zien dat de oorzaak vaak te vinden is in het ontbreken van een correct en stabiel politiek klimaat.

Ook rijke, ontwikkelde landen hebben er baat bij dat ontwikkelingslanden groeien. Er zijn heel wat inwoners uit ontwikkelingslanden die willen ontsnappen aan de armoede waarin ze leven. Ze vluchten daarom naar de ontwikkelde landen. De manier waarop dat gebeurt, is niet altijd even menswaardig. De economische groei van ontwikkelingslanden zou dit kunnen tegengaan.

Maar ook in de ontwikkelde landen zien we dat de welvaart niet gelijk verdeeld wordt. Mensen komen soms door omstandigheden in armoede terecht. En dat blijkt dikwijls een vicieuze cirkel.

Door de economische groei stijgt dus niet enkel de welvaart, maar ook het welzijn. Mensen blijven door de verbeterde omstandigheden langer leven. Dat heeft zijn invloed op de demografie van een land.

Door een laag geboorte- en sterftecijfer in België, zien we de populatie opschuiven op vlak van leeftijd. De vergrijzing van de bevolking heeft zijn effect op het functioneren van de welvaartstaat. Er zullen veel gepensioneerden komen tegenover een dalende beroepsbevolking. Er zullen ook meer uitgaven inzake gezondheidszorg en pensioenen nodig zijn.

Dit alles levert wel een generatieconflict op. We leven met z’n allen langer, maar om die veroudering te financieren, zal de actieve bevolking een stuk welvaart moeten opofferen.

Een economie die jaar na jaar groeit, dat lijkt op een zeer positief verhaal. Maar naast de economie moeten ook de productiefactoren (arbeid, kapitaal en natuur) kunnen meegroeien. En dat is niet altijd het geval. Doordat de economie erop vooruit gaat, zullen nieuwe technologieën ontdekt worden. De industrie zal innoveren, maar het is soms onduidelijk welke effecten deze nieuwe producten zullen hebben op de economie en haar omgeving. Van de luchtvaart kunnen we negatieve externe effecten makkelijk opsommen. Maar wat met de nieuwe elektrische wagens en fietsen? Hebben deze enkel voordelen?

De mens als werkkracht moet ook met de economische groei meekunnen. Als er nieuwe technologieën worden gebruikt, kan de productie steeds efficiënter verlopen. Dat betekent ook dat het werkritme hoger ligt voor de werknemers. Een hoger werkritme resulteert in meer stress, wat op zich dan weer leidt tot meer fysieke klachten. Hierdoor zullen de werknemers vaker afwezig zijn op het werk, waardoor de productiviteit weer daalt. Daarnaast speelt het positieve externe effect van de vergrijzing ook mee. Door het feit dat we met z’n allen ouder worden, moeten we dus ook langer werken. De wettelijke pensioenleeftijd staat op 65 jaar. Die moet evolueren naar 67 jaar in 2030. Er moet dus een oplossing gezocht worden om de mensen op een gezonde manier hun pensioengerechtigde leeftijd te laten bereiken.

Om al deze negatieve externe effecten het hoofd te bieden, is het noodzakelijk dat de economie op een duurzame manier kan groeien. Hiervoor werden op internationaal vlak al maatregelen genomen tijdens verschillende klimaatconferenties.

Duurzame ontwikkeling is economische groei zonder de eindige voorraad energie uit te putten en zonder het milieu te belasten.

Rol van de overheid

Ook de overheid levert haar bijdrage aan de economische groei en welvaart. Niet enkel privéondernemingen produceren goederen en diensten en zorgen dus voor toegevoegde waarde. Er zijn ook enkele overheidsbedrijven.

Het aantal overheidsbedrijven is beduidend kleiner dan het aantal privéondernemingen. De overheid neemt steeds minder deel aan de rechtstreekse productie van goederen en diensten. Dit noemen we privatisering. Ze zal eerder de economische groei controleren en stimuleren waar nodig. Toch blijft de overheid nog altijd een aanzienlijk deel van de bevolking aan werk helpen. Daarnaast speelt de overheid een belangrijke rol in het vormen van het bbp. Daarvoor moet ze heel wat uitgaven doen.

Om de economische groei te bevorderen, moet de overheid gunstige omstandigheden scheppen. Ze moet dit doen door in te zetten op de productiefactoren (arbeid, kapitaal, natuur).

  • goede infrastructuur (wegen, spoorwegen, …)
  • geschoolde arbeidskrachten
  • stimuleren technologische vooruitgang
  • redelijke productiekosten (vergunningen, belastingen, …)
  • eerlijke inkomensverdeling
  • politiek rustig klimaat

De overheid wil ook de duurzame groei of ontwikkeling aanmoedigen en zal dit doen door milieubelastende producten duurder te maken en zo het verbruik laten afnemen. Milieuvriendelijke producten worden gesubsidieerd of zelfs helemaal gratis gemaakt om het verbruik doen toe te nemen.

Aan het begin van het deel over groei en welvaart is gebleken dat België het op vlak van inkomensongelijkheid niet zo heel slecht doet. Dat heeft vooral te maken met een herverdeling op vlak van sociale zekerheid en belastingen. België staat bekend om haar sterke sociale zekerheid dat werkt volgens het solidariteitsprincipe. Dit principe geldt tussen volgende categorieën:

  • werkenden en werklozen;
  • jongeren en ouderen;
  • gezonden en zieken;
  • mensen met een inkomen en mensen zonder;
  • gezinnen zonder kinderen en gezinnen met kinderen.

Het solidariteitsprincipe houdt in dat iedereen die het ‘goed’ heeft, moet zorgen voor al diegenen die het minder ‘goed’ hebben. Het feit dat iemand het ‘goed’ heeft, is een zeer subjectief gegeven. Toch zorgt de sociale zekerheid ervoor dat iedereen hiervoor kan zorgen en dat iedereen hiervan kan genieten. De solidariteit wordt als volgt gegarandeerd:

  • de werkende mensen betalen bijdragen in functie van hun loon;
  • de financiering gebeurt door de maatschappij (door alle burgers samen);
  • de vakbonden, de ziekenfondsen en de werkgeversorganisaties beslissen mee over het systeem van de sociale zekerheid.

Ook de belastingen worden gebruikt om deze herverdeling door te voeren. Een deel van de ontvangen personenbelasting wordt gebruikt om de pensioenen, vervangingsinkomens, gezondheidszorg,… te financieren.