OV1 – Het opstarten van een onderneming
Welke keuzes moeten gemaakt worden bij de start van een nieuwe onderneming?
Het opstarten van een onderneming vraagt meteen enkele duidelijke beslissingen, die heel wat gevolgen met zich meebrengen. Ten eerste moet het juridisch statuut gekozen worden: start je als vennootschap of als zelfstandige? Een vennootschap zal dan meteen de oprichting moeten regelen. In bepaalde gevallen zal dat via de notaris gebeuren. Daarna volgen enkele praktische zaken: een zichtrekening openen en de inschrijving in het KBO zodat het ondernemingsnummer kan bekomen worden. Als laatste stap kies je het btw-regime en kan je ook je btw-nummer laten activeren.
Vennootschappen
Op 28 februari 2019 heeft de Kamer in plenaire vergadering het langverwachte Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (afgekort WVV) dan toch goedgekeurd. Vanaf 1 mei 2019 heeft ons land een nieuw vennootschapsrecht. Met het WVV tracht de wetgever België opnieuw aantrekkelijker en competitiever te maken als vestigingsland voor binnen- en buitenlandse ondernemingen en maakt men het vennootschapsrecht eenvoudiger en meer flexibel.
Bestaande vennootschappen krijgen een ‘opt-in’ mogelijkheid. Vanaf mei 2019 kan iedere vennootschap vrijwillig de nieuwe regels toepassen en vanaf dat ogenblik valt de vennootschap die ervoor kiest dan ook onverkort onder die nieuwe regels. Dit vereist wel een statutenwijziging. Alle andere vennootschappen krijgt de tijd tot 1 januari 2024 om bij het nieuwe recht aan te sluiten en dus de statuten aan te passen.
A. De vennootschap
“Een vennootschap wordt opgericht bij een rechtshandeling door één of meer personen, vennoten genaamd, die een inbreng doen. Zij heeft een vermogen en stelt zich de uitoefening van één of meer welbepaalde activiteiten tot voorwerp. Een van haar doelen is aan haar vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel uit te keren of te bezorgen.” (artikel 1:1, WVV)
B. Verschil vennootschap en vereniging
“Een vereniging wordt opgericht bij een overeenkomst tussen twee of meer personen, leden genaamd. Zij streeft een belangeloos doel na in het kader van één of meer welbepaalde activiteiten die zij tot voorwerp heeft. Zij mag rechtstreeks noch onrechtstreeks enig vermogensvoordeel uitkeren of bezorgen aan de oprichters, de leden, de bestuurders of enig andere persoon behalve voor het in de statuten bepaald belangeloos doel. Elke verrichting in strijd met dit verbod is nietig.” (artikel 1:2, WVV)
C. Soorten vennootschappen
Het aantal vennootschapsvormen werd sinds de nieuwe wetgeving beperkt tot vier:
- maatschap
- cv
- bv
- nv
De maatschap is een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid. De wet erkent als vennootschappen met rechtspersoonlijkheid:
- de vennootschap onder firma (V.O.F.);
- de commanditaire vennootschap (Comm.V);
- de besloten vennootschap (BV);
- de coöperatieve vennootschap (CV);
- de naamloze vennootschap (NV);
- de Europese vennootschap (SE);
- de Europese coöperatieve vennootschap (SCE).
Daarnaast erkent de wet ook het Europees economisch samenwerkingsverband (EESV) als rechtspersoon.
Een overzicht van alle vennootschapsvormen vind je hier.
Eenmanszaak
Wanneer je een eenmanszaak wil opstarten, zal je je als zelfstandige moeten vestigen. Net zoals bij het oprichten van een vennootschap, zijn ook hier drie voorwaarden aan verbonden.
- minstens 18 jaar oud
- genieten van burgerlijke en politieke rechten
- wettelijke bekwaamheid
De keuze voor een vennootschap is sinds de vernieuwde vennootschapswet iets meer voor de hand liggend, maar je kan nog steeds voor een eenmanszaak kiezen. Je werkt dan in persoonlijke naam. Het grootste voordeel van een eenmanszaak is de eenvoudigheid. Je kan op enkele uurtjes starten met een eigen zaak. De belangrijkste formaliteit is een afspraak maken en langsgaan bij een ondernemingsloket, die zorgt voor het aanmaken van een ondernemingsnummer en de inschrijving bij de kruispuntbank van ondernemingen. Dat maakt ook dat de bijhorende opstartkosten behoorlijk laag liggen. Er is ook geen vereist startkapitaal. Daarnaast moet je met niemand rekening houden en kan je snel beslissingen nemen, want je werkt alleen. Dat betekent ook dat alle winst voor de bedrijfsleider is.
Bij het inschrijven bij de kruispuntbank van ondernemingen wordt gecontroleerd of er voldaan wordt aan volgende voorwaarden:
- nationaliteit: onderdaan van Europese Unie (incl. Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland) of bewijs van beroepskaart
- beroepsbekwaamheid: attest bedrijfsbeheer (enkel voor Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Waals Gewest) en/of attest van vakbekwaamheid
- specifieke beroepsvereisten (bv. milieuvergunning of vergunning FAVV)
Bij elke keuze horen voordelen, maar ook nadelen. Misschien wel het grootste nadeel is de onbeperkte aansprakelijkheid voor zijn schulden. Wanneer je als zelfstandige je schulden niet kan terugbetalen, kunnen de schuldeisers zich verhalen op de roerende én onroerende goederen, ook van het persoonlijke vermogen. Omdat het ondernemingsnummer gekoppeld is aan de persoon van de zelfstandige, vallen de inkomsten onder de personenbelasting. Ze worden bij alle andere inkomsten van de zelfstandige geteld. Door het werken in persoonlijke naam vormt de continuïteit in geval van overlijden een extra nadeel.
Je kan als zelfstandige je werk verrichten in hoofd- of bijberoep. In ieder geval val je onder het sociaal statuut van zelfstandige, wat enigszins afwijkt van het werknemersstatuut. Je dient je aan te sluiten bij een socialeverzekeringsfonds, waar je sociale bijdragen moet betalen. Dat doe je om aangesloten te zijn bij de sociale zekerheid. Je hebt dan recht op bijvoorbeeld een uitkering in geval van ziekte en invaliditeit, een zelfstandigenpensioen en kinderbijslag.
OV2 – Fiscaliteit
Welke verschillen bestaan er tussen een eenmanszaak en een vennootschap op fiscaal vlak?
Personenbelasting
Op vlak van belastingen is er een groot verschil tussen een eenmanszaak en een vennootschap. Omdat een ondernemer in een eenmanszaak op zelfstandige basis en volledig voor eigen naam werkt, zal zijn inkomen ook persoonlijk worden belast via de personenbelasting, net zoals een werknemer.
De personenbelasting werkt volgens een progressief getrapt tarief, gaande van 25% tot 50%. Dat betekent dat hoe hoger het inkomen van de zelfstandige, hoe hoger zijn belastingen zullen zijn. Het inkomen wordt in schijven verdeeld en elke schijf wordt belast tegen het bijhorende tarief.
Iedereen die aan de personenbelasting onderworpen is, heeft recht op een belastingvrije som, waarop hij geen belasting zal moeten betalen. Dit bedrag komt neer op € 9 270 voor aanslagjaar 2023 (en € 10 160 voor aanslagjaar 2024). Alle bedragen worden jaarlijks geïndexeerd.
Vennootschapsbelasting
Heeft de ondernemer een vennootschap opgericht, zal hij de belastingen niet in persoonlijke naam moeten betalen, maar zal de vennootschap deze belastingen dragen. Aan het tarief van de vennootschapsbelasting is de afgelopen jaren heel wat veranderd. Het basistarief bedraagt nu 25%. Toch bestaat er nog steeds een verlaagd tarief van 20%.
Het basistarief geldt voor volgende vennootschappen:
- grote vennootschappen
- kleine vennootschappen die geen minimale bedrijfsleidersbezoldiging uitkeren
- dochtervennootschappen
- beleggingsvennootschappen
- financiële vennootschappen
Een vennootschap kan van het verlaagd tarief genieten als ze beschouwd wordt als een kleine vennootschap, én ze moet een loon uitkeren van minimaal € 45 000 bruto aan minstens één bedrijfsleider. Volgens het wetboek van vennootschappen kan een vennootschap gezien worden als klein als op de balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar maximaal één van volgende criteria wordt overschreden, gedurende twee opeenvolgende boekjaren.
- jaargemiddeld personeelsbestand van 50 werknemers
- jaaromzet van max. € 9 miljoen
- balanstotaal van max. € 4,5 miljoen
De boekhoudkundige winst vormt de basis voor de berekening van de vennootschapsbelasting, gecorrigeerd met de verworpen uitgaven. Anders gezegd betekent dit dat de belastingbasis gelijk is aan alle opbrengsten verminderd met alle kosten, rekening houdend met fiscaal niet-aftrekbare kosten. Het boekhoudkundige resultaat wordt in de meeste gevallen gecorrigeerd zodat het fiscale resultaat bekomen wordt. Op dit fiscale resultaat zal de vennootschapsbelasting berekend worden. Sommige kosten zijn fiscaal niet aftrekbaar, of slechts gedeeltelijk aftrekbaar. Deze kosten zijn in een boekhouding van een vennootschap toch geboekt. Het niet-aftrekbaar gedeelte wordt gecorrigeerd en dus terug bij het resultaat opgeteld.
Voorafbetalingen
De voorafbetalingen zijn opnieuw een belangrijk verschil tussen werknemer, zelfstandige in een eenmanszaak en een vennootschap. Een werknemer moet zich tijdens het jaar niet al te veel zorgen maken over zijn voorafbetalingen. De werkgever zal deze automatisch van het brutoloon afhouden en doorstorten naar de overheid. Bij de werknemer noemen we dit bedrijfsvoorheffing. Dit zijn voorschotten voor de uiteindelijke belasting die zal moeten betaald worden per kalenderjaar.
Zelfstandigen hebben geen kans om bedrijfsvoorheffing te betalen tijdens het jaar omdat zij geen loon ontvangen. Zij moeten zelf voor hun inkomen zorgen. Dat heeft tot gevolg dat ze ook zelf voor hun voorafbetalingen moeten zorgen. Wanneer de zelfstandige geen voorafbetalingen doet, krijgt hij een vermeerdering van de belastingen. Via de voorafbetalingen kan die vermeerdering worden weggewerkt via bonificaties of belastingverminderingen.
Starters moeten zich de eerste drie jaar geen zorgen maken over de vermeerdering. Ze zijn dus drie jaar lang vrijgesteld van voorafbetalingen. Dit geldt enkel voor zelfstandigen in hoofdberoep.
De voorafbetalingen moeten gedaan worden vóór vooraf bepaalde data:
- voorafbetaling 1: vóór 10 april
- voorafbetaling 2: vóór 10 juli
- voorafbetaling 3: vóór 10 oktober
- voorafbetaling 4: vóór 20 december
OV3 – Het ondernemingsplan
Hoe wordt de haalbaarheid van een onderneming ingeschat?
Opdrachtverklaring, doelstellingen en waardecharter
In een ondernemingsplan beraadt een (startende) onderneming zich over de haalbaarheid van het project. Uiteraard is het van belang op voorhand na te denken over de financiële haalbaarheid van de onderneming (financieel plan), maar dit is niet voldoende. Zonder een duidelijke missie, goed doordachte waarden en realiseerbare doelstellingen heeft een onderneming weinig kans op slagen.
Ondernemingen proberen dikwijls hun belangrijkste waarden en overtuigingen in één zin of in enkele zinnen weer te geven. Hiervoor gebruiken we de begrippen opdrachtverklaring of missie. Deze opdrachtverklaring geeft als het ware de bestaansreden van de onderneming weer. Het is datgene wat de onderneming wil uitdragen en waar ze voor staan.
Een onderneming kan haar waarden en normen ook nog eens beklemtonen en apart bespreken. Dat kan in een waardecharter. Dat waardecharter is nauw verbonden met de opdrachtverklaring. De waarden van een onderneming worden weerspiegeld in de overtuigingen van haar werknemers. Zo’n waardecharter heeft geen enkel nut als het de beslissingen van het management niet beïnvloedt. Vandaar de zich steeds herhalende vraag aan het adres van de overheid om aan ondernemingen de opstelling van een waardecharter op te leggen en het naleven ervan af te dwingen.
Uitgaande van de vastgelegde missie van de onderneming kan men twee soorten van doelstellingen formuleren:
- Langetermijndoelstellingen
- Concrete operationele doelstellingen (korte termijn)
Langetermijndoelstellingen bepalen de koers die de onderneming wenst in te slaan, zonder hieraan concrete cijfers te verbinden. Deze doelstellingen gelden voor enkele jaren en leunen zeer dicht aan bij de opdrachtverklaring van veel bedrijven.
Operationele doelstellingen bevatten concrete cijfergegevens en richtlijnen voor zowel de werkgever als werknemer en dit op korte termijn. Bij het formuleren van deze doelstellingen moet datgene wat de onderneming wil bereiken in cijfers worden uitgedrukt en moet een tijdslimiet worden vooropgezet. Deze doelstellingen zullen echter zelden openbaar worden gemaakt, wegens de interesse van concurrenten.
Business Model Canvas
De weg naar een onderneming start altijd met een idee. Een startende ondernemer zal dit idee zo goed mogelijk proberen voor te stellen, om zoveel mogelijk mensen te overtuigen van zijn idee.
Om een onderneming op te starten, is het nodig om een concreet plan voor ogen te hebben, een plan waarin de bedoeling van de ondernemer beschreven staat. In dat plan is ook plaats om de waarden en doelen van de onderneming te beschrijven. Want elke goede onderneming creëert waarde. Meer zelfs, elke goede onderneming zal er voor proberen te zorgen dat deze waarde behouden blijft.
Een ondernemersidee kan gestructureerd weergegeven worden via het Business Model Canvas, ontwikkeld door Alexander Osterwalder. Dit model geeft met 9 bouwstenen een duidelijk overzicht van je ondernemersidee. (Voor een blanco versie, klik op de afbeelding.)
Value proposition (waarde propositie)
In dit onderdeel wordt een overzicht gegeven van de producten die waarde creëren voor een bepaald klantensegment. De waarde propositie is de reden dat de klanten voor jouw onderneming kiezen en niet voor die van een ander.
→ Welke producten/diensten bied je je klanten aan?
→ Welke problemen van de klant los je op en in welke behoeften voorzie je?
→ Waarom denk je dat je project zal slagen?
→ Waarom zou de klant je product/dienst aankopen en niet die van je concurrenten?
→ Welke elementen maken je zaak en/of product uniek voor de klant?
Customer Segments (klantsegmenten)
De karakteristieken van de klant worden besproken. Op deze manier kunnen de klanten ook ingedeeld worden in verschillende segmenten, wat het makkelijker maakt om in te spelen op de behoeften van de klanten.
→ Wie zijn je klanten?
→ Welke klantengroepen wil je bedienen?
→ Wat zijn de behoeften van de klanten?
→ Bespreek hun aankoopgedrag. Wat kan hun aankoopgedrag beïnvloeden?
→ Van waar zullen je klanten komen?
→ Hoe zal je de tevredenheid van de klanten meten?
Channels (kanalen)
Dit onderdeel beschrijft de manier waarop een onderneming in contact komt met haar klanten. Dat betekent zoveel als de marketing- en distributiestrategie.
→ Via welke kanalen bereiken je producten en diensten de klant?
→ Hoe worden de klanten op de hoogte gehouden van je aanbod?
→ Aan welke criteria moet je vestigingsplaats voldoen op vlak van bereikbaarheid, parkeermogelijkheden, toegankelijkheid, uitbreidingsmogelijkheden, zichtbaarheid,…?
→ Onder welke naam ga je je activiteit uitoefenen?
→ Heb je al een huisstijl (logo, slogan, inrichting, kleurgebruik)?
→ Welk imago wil je uitstralen?
Customer relationships (klantrelaties)
De klantsegmenten die eerder bepaald zijn, zijn nu opnieuw van belang. Elk klantsegment vraagt namelijk om een aangepaste aanpak. In dit onderdeel worden de relaties bepaald die een bedrijf aangaat met elk van haar klantsegmenten.
→ Op welke manier onderhoud je een relatie met je verschillende klanten?
→ Hoe zal je je bekendmaken bij je klanten (internet, social media, website, advertenties,…)?
→ Hoe zal je de kwaliteit van je producten garanderen?
Key activities (kernprocessen)
De kernprocessen zijn het geheel van activiteiten die een onderneming zal uitvoeren om de klanten te bereiken en om met de partners samen te werken.
→ Geef een overzicht van de kernactiviteiten (productie, verkoop, marketing,…).
→ Geef aan wie binnen de onderneming welke taak op zich neemt.
→ Maak een planning van de werkweek (openingsuren, bestellingen, leveringen, onderhoud, administratie,…).
Key resources (kernmiddelen)
Om de klant te dienen en tevreden te houden, zijn natuurlijk middelen nodig. Al deze middelen kunnen we categoriseren in het onderdeel van de kernmiddelen.
→ Wat zijn je belangrijkste middelen (fysieke, intellectuele, menselijke, financiële, …)?
→ Zal je je product of dienst beschermen en op welke manier?
→ Met hoeveel voorraad zal je starten, per productgroep?
Key partners (strategische partners)
Een ondernemer kan zijn eigen zaak nooit alleen leiden. Hij zal steeds beroep moeten doen op partners om zijn succes te garanderen.
→ Wie zijn de belangrijkste partners waarmee je samenwerkt?
→ Welke samenwerkingsverbanden zijn essentieel voor uw aanbod?
→ Welke diensten leveren zij?
→ Welke partners zijn cruciaal om nog succesvoller te zijn?
→ Met welke leveranciers zal je samenwerken en waarom (service, imago, kwaliteit,…)?
Cost structure (kostenstructuur)
Een onderneming kan niet enkel genieten van de inkomsten die ze genereert. Elke onderneming heeft kosten die nodig zijn om de vooropgestelde waarde te creëren.
→ Wat zijn je belangrijkste vaste kosten (personeel, huisvesting, administratie, marketing, verplaatsing, financieel,…)?
→ Wat zijn je variabele kosten?
Revenue streams (inkomstenstromen)
In dit onderdeel wordt een overzicht gemaakt van alle verwachte inkomsten. Ook al is het financieel plan nog niet aan bod gekomen, het is meer dan nuttig om hier op dit ogenblik al eens over na te denken.
→ Waar verdien je je geld mee?
→ Welke inkomstenbronnen heb je?
→ Hoe kan je aanvullende bronnen van inkomsten genereren?
→ Detailleer de samenstelling van de omzet per product of productgroep.
Financieel plan
Een financieel plan is de cijfermatige vertaling van het ondernemingsplan. Het dient opgesteld te worden vóór de start van de onderneming. Een financieel plan bestaat uit een budget van de voorziene opbrengsten en kosten over minstens twee jaar.
Een budget is een raming of een schatting van inkomsten en uitgaven voor een bepaalde toekomstige periode. Meestal zal dat voor één boekjaar zijn.
Het financieel plan heeft geen vaste structuur. Heel vaak komen volgende onderdelen voor.
- exploitatieplan (omzet, handelsgoederen, personeel)
- investeringsplan (vaste en vlottende activa, afschrijvingen)
- financieringsplan (eigen en vreemd vermogen, kosten)
- liquiditeitsplan (maandelijkse inkomsten en uitgaven)
Alle budgetten leiden tot een gebudgetteerde resultatenrekening en balans. Het is belangrijk om te weten dat gebudgetteerde cijfers geen realiteit vormen, wel een zo correct mogelijke inschatting van de realiteit.
Het is belangrijk om de kans op slagen onder de loep te nemen en met realistische cijfers op de proppen te komen. Het kan namelijk ook beschermen tegen oprichtersaansprakelijkheid bij een faillissement. Zoals je eerder al kon zien, zijn enkel een BV, CV en NV verplicht een financieel plan neer te leggen bij het verlijden van de notariële akte. Dat heeft alles te maken met de beperkte aansprakelijkheid die verbonden is met deze vennootschapsvormen. Het is echter niet verboden voor de andere vennootschapsvormen om ook grondig na te denken over de toekomstige opbrengsten en kosten.
De oprichtersaansprakelijkheid van de vennoten van een BV, CV en NV houdt in dat ze hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle verbintenissen van de vennootschap bij een faillissement binnen de drie jaar na oprichting. Deze oprichtersaansprakelijkheid wijkt dus af van de beperkte aansprakelijkheid die standaard geldt bij een BV, CV en NV.
De oprichtersaansprakelijkheid geldt enkel wanneer het maatschappelijk kapitaal bij de oprichting ontoereikend was bij de uitoefening van de activiteit van de vennootschap. Wanneer het financieel plan weloverwogen en met de nodige ernst wordt opgesteld, kan de oprichtersaansprakelijkheid vermeden worden. Bij een faillissement zal een rechter zich uitspreken over de oprichtersaansprakelijkheid op basis van het financieel plan dat werd ingediend bij de notaris.
In de vernieuwde vennootschapswetgeving zijn de vereisten van het financieel plan aanzienlijk strenger geworden. Ten eerste wordt een onderscheid gemaakt tussen oprichters en inschrijvers. Iedereen die bij de oprichtingsakte verschijnt, is in principe een oprichter. In de oprichtingsakte kan aangeduid worden wie oprichter is. Wie niet specifiek aangeduid wordt, is inschrijver. Een inschrijver beperkt zich tot de inschrijving in aandelen tegen een inbreng van geld. De oprichters moeten samen wel tenminste een derde van de aandelen bezitten. Ten tweede wordt er een oplijsting gemaakt van welke onderdelen het financieel plan moet bevatten.
- een nauwkeurige beschrijving van de activiteit
- een overzicht van alle financieringsbronnen bij oprichting
- een openingsbalans
- gebudgetteerde balansen na twaalf en vierentwintig maanden
- een gebudgetteerde resultatenrekening na twaalf en vierentwintig maanden
- een begroting van de verwachte inkomsten en uitgaven voor een periode van minstens twee jaar na de oprichting
- een beschrijving bij de schatting van de verwachte omzet en de verwachte rentabiliteit
- de naam van de externe deskundige die hulp heeft geboden bij de opmaak van het financieel plan
OV4 – Investeren en financieren
Hoe kiezen we de juiste investering en bijhorende financiering?
Financieringsbronnen
Een onderneming heeft voortdurend geld nodig. De financieringsbronnen die deze financieringsbehoeften oplossen kunnen enerzijds eigen vermogen of vreemd vermogen zijn. Ongeacht wie het geld verstrekt, doet niet vrijblijvend en zal hier een vergoeding voor willen ontvangen. Zo willen aandeelhouders een mooi dividend opstrijken, koerswinst maken (indien beursgenoteerd) en/of inspraak in de onderneming verkrijgen. Wie geld aan de onderneming leent, zal hiervoor een intrestvergoeding willen ontvangen, bovenop de terugbetaling van het geleende bedrag. De financieringsbronnen vinden we terug op de balans aan de passiefzijde. In wat volgt bespreken we enkele mogelijke financieringsbronnen.
A. Eigen vermogen
Indien er één eigenaar is die over voldoende financiële middelen beschikt, spreken we van een eenmanszaak. De eigenaar neemt zelfstandig alle beslissingen, maar is wel onbeperkt aansprakelijk tegenover zijn schuldeisers. Indien 1 persoon over onvoldoende financiële middelen beschikt, kan hij samen met enkele medevennoten opteren voor het oprichten van een vennootschap en zo het benodigde kapitaal verzamelen.
Naast het ingebracht kapitaal bestaat het eigen vermogen tevens uit niet-uitgekeerde winst (overgedragen winst) en reserves. Zoals vroeger vermeld maken we een onderscheid tussen wettelijke en statutaire reserves. Aandeelhouders zullen hierdoor een kleiner dividend ontvangen, maar de onderneming beschikt over extra eigen middelen om toekomstige investeringen te kunnen financieren. Zowel overgedragen winst als reserves zijn manieren om aan zelffinanciering te doen.
Naast zelffinanciering kan een onderneming opteren voor een kapitaalverhoging. Dit kan gebeuren door de bestaande aandeelhouders, maar vaak zal dit bedrag onvoldoende zijn bij grote kapitaalbehoeften. De onderneming kan dan op zoek gaan naar nieuwe aandeelhouders. Dit kan via de beurs (door beroep te doen op het grote publiek), maar is niet noodzakelijk. De nieuwe aandeelhouders worden dan eveneens mede-eigenaars van de onderneming in verhouding tot de aandelen die ze bezitten. Hierdoor verliezen de oorspronkelijke aandeelhouders een deel van de controle en moeten ze de (eventuele) winst delen met meer mensen.
B. Vreemd vermogen
Kaskrediet
Een kaskrediet is, zeer eenvoudig gezegd, een toestemming om op de bankrekening tot een zeker bedrag onder nul te gaan.
Deze kredietvorm heeft verschillende voordelen:
- Het is de soepelste kredietvorm aangezien de opname met geen enkele formaliteit gepaard gaat.
- Je kan het krediet op elk ogenblik gedeeltelijk of voor het hele bedrag aanspreken door opvraging aan kas, uitgifte van cheques, opdracht tot overschrijvingen, …
- Bovendien hoef je er alleen gebruik van te maken voor de duur van je effectieve kredietbehoefte. Het krediet wordt automatisch aangezuiverd door de ontvangsten die op je rekening worden geboekt.
- Omdat enkel intrest betaald wordt op het effectief opgenomen bedrag is het kaskrediet ideaal om kastekorten tengevolge van piekuitgaven op te vangen (kortstondige, fluctuerende kredietbehoeften).
Bij constante en langdurige opname is het een dure kredietvorm. Het is dan ook niet geschikt voor de financiering van investeringen in vaste activa. Kaskrediet kan dus gebruikt worden ter financiering van snel realiseerbare voorraden, ter financiering van betalingsuitstel verleend aan cliënten, ter overbrugging van latere terugbetalingen zoals BTW-teruggaven, …
Vooraleer je van start gaat met je zaak zal je de grootte van het kaskrediet moeten bespreken met je bankier om zo schokken in je liquiditeit op te vangen.
Leverancierskrediet
Bij de aankoop van goederen of grondstoffen kan je vaak gunstige betalingsvoorwaarden bedingen. Ook uitstel van betaling is in feite een vorm van krediet. Starters kunnen niet altijd van deze financieringsvorm genieten, omdat de meeste leveranciers hun nieuwe klanten eerst beter willen leren kennen. Men moet er wel rekening mee houden dat veel leveranciers aanzienlijke kortingen toestaan indien men contant betaalt.
Leasing
Leasen is voor ondernemingen een manier om het gebruik van bedrijfspanden, goederen en apparatuur te financieren, zonder zware investeringen te doen. De meest gebruikelijke objecten van leasing zijn wagens, machines en computermaterieel.
De overdracht van gebruiksrechten staat centraal in leasing. Er is een onderscheid tussen de eigenaar (leasinggever) en de gebruiker (leasingnemer) van het object.
De lessee of leasingnemer is de gebruiker van de in lease genomen bedrijfsmiddelen in een leaseovereenkomst. Deze betaalt hiervoor geregeld leasingtermijnen (meestal maandelijks of trimestrieel) aan de leasinggever.
De lessor of leasinggever is de eigenaar van de in lease gegeven bedrijfsmiddelen in een leaseovereenkomst. Meestal is de lessor de producent van de objecten of een onafhankelijke leasemaatschappij, die de objecten van de leasing koopt. Als de leasingovereenkomst afloopt kan er een aankoopoptie voorzien zijn.
Obligatielening
Een obligatielening is een lening waarbij een grote onderneming (enkel NV’s) of een overheid beroep doet op spaargeld van het grote publiek en/of institutionele beleggers. In ruil voor het geleende bedrag krijgen de obligatiehouders een vaste rente en wordt hen op het einde van de looptijd het geleende bedrag terugbetaald. Obligatieleningen kunnen worden verhandeld op de beurs, waar de koers wordt bepaald door vraag en aanbod. Indien de obligatie boven de uitgifteprijs kan worden verhandeld noteert ze boven pari, in het andere geval onder pari. De heersende intrestvoeten zullen vooral bepalend zijn voor de marktwaarde van een obligatie. Indien de obligatiehouder de lening de volledige looptijd bijhoudt, wordt in ieder geval de uitgifteprijs terugbetaald.
Investeringskrediet
Dit zijn kredieten bij een bank ter financiering van kapitaalgoederen of materiële vaste activa. De looptijd komt meestal overeen met de levensduur van het kapitaalgoed waarop de lening betrekking heeft.
Hypothecair krediet
Is een krediet waarbij een onroerend goed (niet verplaatsbaar goed zoals een grond of een gebouw) als waarborg wordt gegeven voor de terugbetaling van de schulden. Indien de onderneming de schulden niet kan terugbetalen, kan de bank beslag laten leggen op het onroerend goed en (openbaar) laten verkopen. De schuldeiser zal dan als eerste worden terugbetaald (voor eventuele andere schuldeisers) uit de opbrengst van het onroerende goed dat als waarborg diende.
Factoring
Factoring is een overeenkomst tussen een onderneming en een factormaatschappij waarbij de inning van vorderingen (klanten) worden uitbesteed (vorm van outsourcing). De factormaatschappij zal dan instaan voor de opvolging en inning van de openstaande facturen en het bedrag op voorhand aan de onderneming uitbetalen in ruil voor een percentage van de omzet.
Investeringsanalyse
Investeren is een dadelijke en zekere beschikbare koopkracht omzetten in een toekomstige onzekere inkomstenstroom, in een besparing van uitgaven of in een niet-financieel voordeel.
We onderscheiden drie soorten investeringen:
- sociale investeringen
- rationalisatie-investeringen
- uitbreidingsinvesteringen
Sociale investeringen worden gedaan op basis van de sociale wetgeving (bv. installaties voor veiligheid, sanitaire voorzieningen). Rationalisatie-investeringen kunnen we op hun beurt nog eens indelen in diepte-investeringen, waarbij arbeiders vervangen worden door machines, en vervangingsinvesteringen, waarbij verouderde machines vervangen worden door nieuwe machines. Uitbreidingsinvesteringen zorgen ervoor dat de productiefactor kapitaal uitgebreid wordt door nieuwe kapitaalgoederen aan te kopen.
Cashflow benadering
Bij de cashflow benadering is het van belang wanneer de cashflows (kasstromen) ontvangen of uitgegeven worden. Verkopen wordt boekhoudkundig als opbrengst geregistreerd op het moment van de facturatie. De cashflow benadering registreert de ontvangst pas op het moment dat de klant de factuur effectief betaalt! Bij het nemen van investeringsbeslissingen wordt steeds de cashflow benadering toegepast. Bovendien houden we slechts rekening met de incrementele cashflows. Dit is het verschil in cashflows met en zonder aanvaarding van het project.
Het is belangrijk om te starten vanuit de cashflow benadering en niet vanuit de boekhoudkundige benadering. Beide benaderingen geven een verschillend resultaat omdat de cashflow benadering rekening houdt met deze elementen die kasbewegingen of geldstromen zijn. In de boekhoudkundige benadering worden afschrijvingen als een kost beschouwd en bijgevolg afgetrokken van de inkomsten uit het project. Aangezien afschrijvingen evenwel geen cashoutflow betekenen, worden zij bij de cashflow benadering enkel daar in de analyse betrokken waar zij een belastingbesparing betekenen. Immers afschrijvingen mogen van de belastbare winst worden afgetrokken.
Het is duidelijk dat de cashflow benadering de correcte is! Zolang een bepaalde flow niet correspondeert met een wijziging in de kasmiddelen, gebeurt er in de realiteit niets. Het is dan ook een verkeerde redenering te denken dat men door een wijziging van enkele boekhoudkundige gegevens de winstgevendheid van een project kan beïnvloeden.
Evaluatietechnieken
Een eerste methode om investeringen te evalueren, is de pay-back methode of de methode van de terugverdientijd. De pay-back methode geeft het aantal jaren weer dat nodig is om de initiële investeringsuitgave te recupereren (of terug te verdienen). Een project wordt aanvaard indien de pay-back periode minder bedraagt dan een aanvaardbaar maximum; in het andere geval wordt het project verworpen.
De lengte van de pay-back periode wordt arbitrair vastgesteld door het management. De cashflow worden niet geactualiseerd. Er wordt dus geen rekening gehouden met de tijdswaarde. Bij de pay-back methode wordt ook geen rekening gehouden met alle cashflow die nog na de pay-back periode plaatsvinden.
Ondanks deze bezwaren wordt deze methode dikwijls gebruikt in de praktijk (hoewel meestal ter aanvulling van meer geavanceerde technieken). Men krijgt immers een inzicht in het risico en de liquiditeit van een project. Hoe korter de terugverdienperiode, hoe kleiner het risico en hoe groter de liquiditeit van het voorstel.
De interne rendementsmethode (IRR-methode) gaat uit van de interne rendementsvoet van een project. Dat is de actualisatievoet die de actuele waarde van de cash inflows gelijkstelt met de actuele waarde van de cash outflows.
Daarvoor gebruiken we volgende formule:
- CIF = cash inflow
- COF = cash outflow
- i = interne rendementsvoet
- n = levensduur van het project
Indien de interne rendementsgraad groter is dan het minimaal geëiste rendement (r), ook wel ‘cutoff-rate’ of ‘hurdle-rate’ genoemd, wordt het project aanvaard. Zo niet, wordt het verworpen.
Deze methode is gebaseerd op cashflows en houdt rekening met de tijdswaarde van het geld en de timing van de cashflows. Tegelijkertijd is deze methode moeilijk om te berekenen en houdt de methode geen rekening met het geïnvesteerde bedrag.
De netto actuele waarde methode (net present value) berekent, gebruik makend van een geëiste rendementsgraad, het verschil tussen de actuele waarde van de cash inflows en de actuele waarde van de cash outflows.
Daarvoor gebruiken we volgende formule:
- CIF = cash inflow
- COF = cash outflow
- r = geëiste rendement of kapitaalkost
- n = levensduur van het project
Het project zal aanvaard worden wanneer de NAW ≥ 0. Anders gezegd: de actuele waarde van de cash inflows moet tenminste gelijk zijn aan de actuele waarde van de cash outflows. Essentieel verschil met IRR-methode is dat deze laatste de rendementsgraad bepaalt, terwijl deze bij NAW-methode a priori gegeven wordt. De NAW-methode is de beste waarderingsmethode. We moeten dus steeds het aanvaardings- of verwerpingsresultaat van de NAW-methode volgen. De andere methoden zullen niet altijd tot een juiste beslissing leiden.
Investeringsprojecten vereisen naast de aanschaf van vaste activa, zoals gebouwen, machines en andere uitrustingsgoederen, meestal ook een investering in werkkapitaal. Hiermee wordt bedoeld dat ook de investering zal gevoeld worden in een wijziging van de voorraden, de vorderingen, de cash en de schulden. Het bedrag dat bij het begin van de investering wordt vastgelegd in werkkapitaal, komt bij het beëindigen van het project terug vrij en betekent dan een additionele cashflow.